ECLI:NL:CBB:2014:449

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/204
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van de aanvraag voor bedrijfstoeslag en uitzonderlijke omstandigheden

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de Staatssecretaris van Economische Zaken over de tijdige indiening van een aanvraag voor bedrijfstoeslag voor het jaar 2013. De appellante had op 5 juli 2013 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De appellante stelde dat zij door uitzonderlijke omstandigheden, waaronder het overlijden van een belangrijke persoon in haar bedrijf, niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen.

De appellante had op 29 maart 2013 aan de Kamer van Koophandel gemeld dat zij haar bedrijf zou voortzetten, maar de benodigde wijzigingen in de administratie waren pas op 22 april 2013 doorgegeven aan de Staatssecretaris. De appellante ontving pas op 31 mei 2013 de benodigde codes om de aanvraag digitaal in te dienen, maar de aanvraag werd pas op 19 juni 2013 ingediend, wat meer dan 25 dagen na de deadline was. Het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de tijdige indiening van de aanvraag bij de appellante lag en dat er geen sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden die haar verhinderden om de aanvraag op tijd in te dienen.

Het College benadrukte dat de appellante redelijkerwijs had moeten beseffen dat de administratieve verwerking van de wijzigingen enige tijd zou vergen en dat zij tijdig actie had moeten ondernemen. De uitspraak concludeerde dat het beroep van de appellante ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 november 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/204
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2014 in de zaak tussen

[naam 1], te [plaats], appellante

(gemachtigde: H.L. Baaij)
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2013 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2013 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 26 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2014. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.

Overwegingen

Op 29 maart 2013 heeft appellante aan de Kamer van Koophandel (KvK) medegedeeld dat zij het bedrijf ‘[naam 2] te [plaats]’ zal voortzetten. De KvK meldde dit op 22 april 2013 aan verweerder. Daarop heeft verweerder uit veiligheidsoverwegingen de toegang tot het account van het bedrijf ‘[naam 2] te [plaats]’ geblokkeerd en dit op 26 april 2013 medegedeeld. Bij Gecombineerde opgave 2013 (GO 2013) van 13 mei 2013 op naam van ‘[naam 2] te [plaats]’ heeft appellante aan verweerder bericht dat het bedrijf volledig is beëindigd met de aantekening dat een formulier ‘Melding Overdracht’ op 6 mei 2013 aan verweerder is gezonden. Appellante heeft op 31 mei 2013 de gebruikerscode en de TAN-codes voor de digitale aanvraag op het relatienummer van het nieuwe bedrijf ontvangen. Zij heeft vervolgens op 19 juni 2013 de GO 2013 langs elektronische weg aan verweerder gezonden. Verweerder heeft de aanvraag wegens te late indiening afgewezen.
2. Appellante stelt dat zij al het mogelijke heeft gedaan om de aanvraag bedrijfstoeslag tijdig in te dienen. Als gevolg van allerlei problemen was indiening echter niet mogelijk. De problemen hadden hun oorsprong in het overlijden van [naam 3]. Hierna is de naam, het adres, de rechtsvorm van de onderneming en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel gewijzigd. Deze wijzigingen moesten ook worden doorgevoerd bij verweerder. Hoewel de wijzigingen door de gemachtigde al op 21 maart 2013 aan verweerder zijn doorgegeven, waren de bestanden, landkaarten en het wachtwoord op de uiterste inzenddatum 15 mei 2013 nog niet op orde. Appellante ontving pas op 31 mei 2013 de codes waarmee zij kon inloggen. Maar ook daarna heeft het nog weken geduurd voordat de opgave kon worden ingediend. Appellante vindt het onjuist en onredelijk om de verantwoordelijkheid bij de landbouwer te leggen: de oorzaak van het niet kunnen indienen ligt immers bij verweerder omdat het aanvragen van een wachtwoord, dat normaliter snel kan, lang duurde. Bovendien was het op 10 mei 2013 door verweerder gegeven advies om de papieren GO 2013 niet ingevuld te retourneren aan verweerder en te wachten op de codes om de aanvraag digitaal in te dienen, niet adequaat.
3.1
Het College stelt, net als in zijn uitspraak van 16 september 2005 (ECLI:NL:CBB:2005: AU3647) voorop dat het de verantwoordelijkheid is van appellante, als aanvrager van de subsidie, om tijdig haar aanvraag in te dienen. Het risico dat de aanvraag verweerder niet tijdig bereikt ligt bij appellante. Volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 november 2004 (ECLI:EU:C:2004:714) is een aanvraag slechts tijdig ingediend indien zij voor de afloop van de termijn door de bevoegde instantie is ontvangen. De termijn voor de indiening van de GO 2013 eindigde op 15 mei 2013. Wordt de aanvraag meer dan 25 kalenderdagen te laat ingediend, dan wordt deze behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag van appellante op 19 juni 2013 ontvangen. Dit is meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode.
3.2
Het College is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden die appellante verhinderden om tijdig de aanvraag in te dienen. Weliswaar is het op 10 mei 2013 door verweerder gegeven advies om te wachten op de gebruikers- en TAN-code wellicht niet optimaal, maar dit doet er niet aan af dat appellante op 31 mei 2013 de beschikking had over de benodigde codes voor de digitale indiening van de aanvraag en vervolgens tot en met 17 juni 2013 heeft afgewacht. Daarmee heeft appellante de uiterste datum voor het doen van een aanvraag laten verlopen. Die omstandigheid komt voor haar rekening en risico. Daar komt bij dat appellante pas eind maart 2013 aan de KvK en verweerder melding heeft gedaan van het overlijden van [naam 3] in juli 2012 zonder dat valt in te zien dat die melding niet eerder had kunnen plaatsvinden. Appellante moet redelijkerwijs hebben beseft dat met de administratieve verwerking van deze wijzigingen in het handelsregister en de heropening van het digitale dossier enige tijd gemoeid zou zijn. Pas op 22 april 2013 kreeg verweerder kennis van de wijziging in het handelsregister.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2014.
w.g. R.C. Stam w.g. E. van Kerkhoven