ECLI:NL:CBB:2015:164

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
AWB 13/402
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtredingen van de Meststoffenwet door een landbouwbedrijf

In deze zaak heeft appellante, een V.O.F. gevestigd te [plaats], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris van Economische Zaken terecht een boete had opgelegd voor zeven overtredingen van de Meststoffenwet. De boete van in totaal € 2.100,-- was opgelegd voor diverse overtredingen, waaronder het niet naar waarheid aanleveren van gegevens, het vervoer van meststoffen zonder registratie en het niet gebruiken van vereiste apparatuur. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voor elke overtreding afzonderlijk een boete mocht opleggen, omdat elk voorschrift verschillende eisen stelt aan de vervoerder en het vervoer zelf. Appellante voerde aan dat er sprake was van een bedrijfsintern transport, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat dit niet aannemelijk was gemaakt. De stelling dat de overtreden bepalingen niet op haar van toepassing waren omdat zij een landbouwer was, werd eveneens verworpen. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 30 april 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/402
16005

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2015 op het hoger beroep van:

[naam 1] V.O.F., te [plaats], appellante

(gemachtigde: mr. R. Verkoijen)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2013, kenmerk SHE 13/184, in het geding tussen
appellante

ende staatssecretaris van Economische Zaken (hierna; de staatssecretaris)

(gemachtigde: A.H. Spriensma-Heringa)

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2013 (hierna: de aangevallen uitspraak).
De staatssecretaris heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Op 1 december 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van verweerder is verschenen. De gemachtigde van appellante is, met bericht, niet verschenen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Bij besluit van 7 augustus 2012 is een boete opgelegd van totaal € 2.100,-- voor zeven overtredingen van de Meststoffenwet (Msw). Elke overtreding is beboet met € 300,-. Uit het besluit van 10 december 2012, waarbij het besluit van 7 augustus 2012 is bevestigd, blijkt dat de boete is opgelegd voor de volgende overtredingen:
1) Niet naar waarheid aanleveren van Aanvullende Gegevens Landbouwbedrijven 2011; overtreden bepalingen: artikel 34 en 35 Msw, artikel 35, eerste en tweede lid, en artikel 36 onderdeel d van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit), artikel 42 en 124, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling).
2) Vervoer van dierlijke meststoffen niet uitgevoerd door een bij de Dienst Regelingen geregistreerde intermediair; overtreden bepalingen: artikel 15 en 34 Msw, artikel 48 van het Uitvoeringsbesluit.
3) Bij het vervoer van dierlijke meststoffen is geen gebruik gemaakt van een transportmiddel uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde Automatische Gegevens Registratieapparatuur (AGR), die voldoet aan de wettelijk vastgelegde prestatiekenmerken en die behoort tot een type waarvan bij keuring is vastgesteld dat deze aan deze kenmerken voldoet; overtreden bepalingen: artikel 15 en 34 Msw, artikel 49, tweede lid, en artikel 52, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit, artikel 53, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling.
4) Bij het vervoer van dierlijke meststoffen is geen gebruik gemaakt van een transportmiddel uitgerust met satellietvolgapparatuur (GPS); overtreden bepalingen: artikel 15 en 34 Msw, artikel 49, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit.
5) Bij het vervoer van dierlijke meststoffen is door de afnemer geen Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (VDM) opgemaakt; overtreden bepalingen: artikel 15 en 34 Msw, artikel 53, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.
6) Het gewicht van de aangevoerde vrachten mest is niet bepaald met een weegwerktuig;
overtreden bepalingen: artikel 35 tot en met 37 Msw, artikel 66 tot en met 70 van het Uitvoeringsbesluit, artikel 76, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling.
7) Van de aangevoerde vrachten mest is geen monster genomen; overtreden bepalingen: artikel 35 tot en met 37 Msw, artikel 66 tot en met 70 van het Uitvoeringsbesluit, artikel 78, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling.
De boetes zijn gebaseerd op een afdoeningsrapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van 25 mei 2012. Controleurs van de NVWA hebben geconstateerd dat op 19 en 20 oktober 2011 drie vrachten pluimveemest zijn afgevoerd van een pluimveebedrijf op de Nistelrodesedijk 1 te Loosbroek naar het bedrijf van appellante waar de vrachten zijn gelost. Daarbij is gebruik gemaakt van een landbouwtractor met een kiepkar en is niet voldaan aan de voorwaarden die aan het vervoer van meststoffen worden gesteld.
1.3
Bij besluit van 10 december 2012 is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft kort gezegd geoordeeld dat de staatssecretaris terecht voor elke geconstateerde overtreding afzonderlijk een boete heeft opgelegd. Elk overtreden voorschrift stelt, los van de andere voorschriften, eisen aan de vervoerder, het voertuig, de wijze van vervoer en de administratie daarvan en streeft daarmee een ander doel na. Van meerdaadse samenloop is daarom geen sprake. Het transport kan bovendien niet worden beschouwd als een bedrijfsintern transport. De stelling dat sprake was van verhuur van de opslag aan het bedrijf van de broer van appellante is niet aannemelijk gemaakt.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3. Appellante heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd. [naam 2], een van de vennoten van appellante, had een pluimveebedrijf samen met zijn broer, [naam 3]. Deze samenwerking is met terugwerkende kracht op 1 januari 2011 beëindigd. Er is in het kader van de ontvlechting van het bedrijf overeengekomen dat er tijdelijk pluimveemest bij appellante zou worden opgeslagen op een betonnen opslagplaat om deze mest later tegen lagere kosten te kunnen afvoeren. Appellante heeft daarvoor een financiële vergoeding ontvangen van [naam 3]. Het voordeel van de uitgespaarde afvoerkosten is verrekend bij de aankoop van mais. Ten bewijze daarvan zijn een factuur en een bankafschrift overgelegd waaruit dit blijkt. Er is volgens appellante wel degelijk aannemelijk gemaakt dat sprake van een (mondelinge) huurovereenkomst met betrekking tot de mestplaat, die daardoor behoorde tot het bedrijf van [naam 3]. Er is daarom sprake geweest van een bedrijfsintern transport waarop de volgens verweerder overtreden voorschriften niet van toepassing zijn.
Daarnaast stelt appellante dat zij landbouwer is en derhalve geen voor intermediaire ondernemingen geldende verplichtingen kan overtreden. De betreffende overtredingen zijn haar dan ook ten onrechte tegengeworpen.
4. Het College zal eerst ingaan op de stelling van appellante dat sprake was van een bedrijfsintern transport omdat de opslag waar de mest is gelost vanwege de verhuur daarvan feitelijk behoorde tot het bedrijf van [naam 3]. Of er sprake was van een bedrijfsintern transport is van belang, omdat uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder u, van het Uitvoeringsbesluit volgt dat de verplichtingen die gelden voor het vervoeren van meststoffen niet van toepassing zijn op het feitelijk transporteren van meststoffen binnen een bedrijf. Het College is met de rechtbank echter van oordeel dat appellante met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opslag was verhuurd aan het bedrijf van [naam 3]. Uit de overgelegde factuur en het bankafschrift blijkt weliswaar dat appellante mais heeft gekocht van [naam 3], maar uit niets blijkt dat in de koopprijs een vergoeding is verrekend voor de huur van opslagruimte door [naam 3]. Dat sprake was van een bedrijfsintern transport binnen het bedrijf van [naam 3] is het College derhalve niet gebleken. Deze hoger beroepsgrond slaagt niet.
5. Ook de stelling dat de bepalingen die appellante zou hebben overtreden niet van toepassing zijn op haar, omdat deze zich enkel richten tot intermediaire ondernemingen volgt het College niet.
5.1
De betreffende bepalingen luidden in de hier relevante periode :
Msw:
“Artikel 15
1.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vernietigen, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen.
(…)
Artikel 34
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen of gebruiken. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
(…)
b. de geproduceerde, in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde, verhandelde, be- of verwerkte, op of in de bodem gebrachte en anderszins gebruikte hoeveelheden meststoffen, de samenstelling, herkomst en bestemming van de meststoffen en de gegevens, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdelen b en c;
(…)
Artikel 35
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de bepaling van:
a. de hoeveelheden meststoffen, bedoeld in artikel 34, onderdeel b, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat;
b. de verdere samenstelling van deze meststoffen;
(…)
Artikel 36
1. De bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 35, gestelde regels kunnen mede betrekking hebben op de bevoegdheid tot het doen van vaststellingen ten behoeve van de bepaling van de in dat artikel bedoelde hoeveelheden, hoedanigheden en oppervlakten en op de voor die vaststellingen te gebruiken apparatuur.
(…)
Artikel 37
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door degenen die:
a. betrokken zijn bij het doen van vaststellingen ten behoeve van de bepaling van de hoeveelheden, hoedanigheden en oppervlakten, bedoeld in artikel 34, (…)”
Uitvoeringsbesluit:
Artikel 1
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
u. vervoeren van meststoffen: elk feitelijk transporteren van meststoffen, het laden en lossen van deze meststoffen inbegrepen, met uitzondering van het feitelijk transporteren binnen een bedrijf.
Hoofdstuk VI. Administratieve verplichtingen landbouwbedrijven
(…)
Artikel 35
1. Uit de administratie worden jaarlijks gegevens verstrekt aan Onze Minister door:
a. landbouwers die in een kalenderjaar een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen produceren dan 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond; en
b. de bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van landbouwers.
2. De landbouwer verstrekt desgevraagd door Onze Minister gegevens uit de administratie, binnen een door Onze Minister bepaalde termijn en op een door Onze Minister bepaalde wijze.
(…)
Artikel 36
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
(…)
d. de gegevens die ingevolge artikel 35, eerste lid, worden verstrekt en de wijze waarop en de termijn waarbinnen deze gegevens worden verstrekt;
(…)
Hoofdstuk IX. Vervoer van meststoffen
Paragraaf 1. Vervoer van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost
Artikel 48
Dierlijke meststoffen worden vervoerd door een intermediair die zijn onderneming in het kader waarvan het vervoer plaatsvindt overeenkomstig artikel 38 ter registratie heeft aangemeld.
Artikel 49
(..)
2. Het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen geschiedt met een transportmiddel dat is uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde apparatuur voor automatische gegevensregistratie.
3. Het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen geschiedt met een transportmiddel dat is uitgerust met satellietvolgapparatuur.
Artikel 52
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
(…)
c. de eisen waaraan de apparatuur voor automatische gegevensregistratie, bedoeld in artikel 49, tweede lid, en de satellietvolgapparatuur, bedoeld in artikel 49, derde lid, moeten voldoen, waaronder de eis dat de apparatuur behoort tot een type dat is gekeurd door een door Onze Minister aangewezen instelling (…)
Paragraaf 2. Vervoersbewijs dierlijke meststoffen
Artikel 53
1. Terzake van het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen wordt door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt.
(…)
Hoofdstuk X. Regels inzake de hoeveelheidsbepaling
Artikel 68
1. De op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld aangevoerde hoeveelheid meststoffen, de van een bedrijf of onderneming afgevoerde hoeveelheid meststoffen en de binnen een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld vervoerde hoeveelheid meststoffen worden bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
2. De in enig kalenderjaar op een bedrijf per saldo uit opslag gekomen hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald door de aan het eind van het voorgaande kalenderjaar op het bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen te verminderen met de aan het eind van desbetreffend kalenderjaar op het bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen.
3. De op een bedrijf waar dierlijke meststoffen worden geproduceerd opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald op basis van het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde gewicht van de dierlijke meststoffen en het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
4. De op een bedrijf als bedoeld in het derde lid opgeslagen hoeveelheid overige meststoffen wordt bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
5. De op een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of op een bedrijf waar geen dierlijke meststoffen worden geproduceerd opgeslagen hoeveelheid meststoffen wordt bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.”
Uitvoeringsregeling:
“Hoofdstuk 5. Administratieve verplichtingen landbouwers
(…) Artikel 42
1. De landbouwer, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, de landbouwer op wiens bedrijf in het voorgaande kalenderjaar de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, is toegepast of de landbouwer wiens bedrijf daartoe voor het huidige kalenderjaar is aangemeld bij de Dienst Regelingen overeenkomstig artikel 25, eerste lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de Dienst Regelingen met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar gegevens uit de administratie over:
a. de aan het eind van het kalenderjaar op het bedrijf aanwezige hoeveelheid meststoffen, onderscheiden naar:
1°. vaste mest;
2°. drijfmest;
3°. zuiveringsslib en compost; en
4°. meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost;
b. de hoeveelheden meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost, die op of van het bedrijf zijn aangevoerd, onderscheidenlijk zijn afgevoerd;
(…)
Hoofdstuk 8. Vervoer van meststoffen
§ 1. Vervoer van dierlijke meststoffen
Artikel 53
1. De AGR-apparatuur voldoet aan de prestatiekenmerken die, al naar gelang het vervoer van drijfmest of van vaste mest betreft, zijn vermeld in bijlage E, onderdeel D, onderscheidenlijk in bijlage E, onderdeel E, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Praktijkonderzoek Veehouderij BV, onderdeel van de Animal Sciences Group, te Lelystad is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.
(…)
Hoofdstuk 9. Hoeveelheidbepaling
(…)
§ 2. Afgevoerde en aangevoerde dierlijke meststoffen
Artikel 76
1. Het gewicht van de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
(…)
Artikel 78
(…) 2. De bemonstering van een vracht vaste mest geschiedt door de vervoerder. Hij stelt een representatief monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters die handmatig evenredig verspreid uit de betrokken vracht meststoffen worden genomen.
(…)
Hoofdstuk 11. Overige bepalingen
(…)
Artikel 124
1. Degene die ingevolge deze regeling gegevens in de administratie moet opnemen of uit de administratie moet verstrekken, doet dit volledig en naar waarheid.
(…)
3. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden niet gewijzigd in de administratie en worden bewaard als onderdeel van de administratie, bedoeld in de artikelen 32, 39 of 44 van het besluit.”
5.2
De aan overtreding 1) het niet aanleveren van aanvullende gegevens, ten grondslag gelegde bepalingen – artikel 42, eerste lid, en artikel 124, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling –richten zich tot de landbouwer die verplicht is gegevens uit zijn administratie over te leggen en derhalve tot appellante. Nu appellante de aangevoerde en bij haar opgeslagen pluimveemest niet heeft gemeld, heeft zij deze bepalingen overtreden.
De aan overtreding 5) het niet opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen, ten grondslag gelegde bepaling – artikel 53, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit – richt zich mede tot de afnemer van een vracht dierlijke meststoffen en derhalve tot appellante. Nu appellante van het vervoer van de pluimveemest geen vervoerbewijs heeft opgemaakt, heeft zij deze bepaling overtreden.
Op grond van de aan de overtreding 2) vervoer niet door een geregistreerde intermediair, ten grondslag gelegde bepaling – artikel 48 van het Uitvoeringsbesluit – mag vervoer van dierlijke meststoffen uitsluitend geschieden door een geregistreerde intermediaire onderneming. Deze bepaling richt zich tot een ieder die dierlijke meststoffen vervoert. Nu appellante geen geregistreerde intermediaire onderneming is, heeft zij deze bepaling overtreden.
De aan overtreding 3) bij vervoer geen gebruik van AGR, overtreding 4) bij vervoer geen gebruik van GPS, overtreding 6) geen weging met een meetwerktuig, en overtreding 7) geen monsterneming, ten grondslag gelegde bepalingen – artikel 49, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit, artikel 76, eerste lid, en artikel 78, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling – stellen eisen die bij het vervoer van meststoffen in acht moeten worden genomen. Nu in artikel 1, eerste lid, onder u, van het Uitvoeringsbesluit onder vervoer van meststoffen wordt verstaan: elk feitelijk transporteren van meststoffen (buiten een bedrijf) richt deze bepaling zich tot degene die feitelijk mest transporteert. Nu appellante de pluimveemest feitelijk getransporteerd heeft zonder gebruik van AGR- en GPS-apparatuur en zonder de mest met een weegwerktuig te hebben gewogen en te hebben bemonsterd, heeft zij voormelde bepalingen overtreden. Het College merkt daarbij op dat deze bepalingen afzonderlijke voorschriften bevatten die zijn te onderscheiden van het voorschrift dat dierlijke meststoffen uitsluitend door een geregistreerde intermediaire onderneming vervoerd mogen worden en los van laatstgenoemd voorschrift kunnen worden geschonden (zie de uitspraak van het College van 16 november 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BO5215).
6. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van appellante ongegrond. Het College zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, mr. R.R. Winter en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.
w.g. E. Dijt w.g. A.G.J. van Ouwerkerk