ECLI:NL:CBB:2014:491

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
AWB 12/341
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd aan veehouder wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij aan de erven van een overleden veehouder een last onder bestuursdwang is opgelegd wegens ernstige overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd). De appellanten, erfgenamen van de veehouder, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Staatssecretaris, die hen kosten in rekening heeft gebracht voor bestuursrechtelijke handhaving. De zaak heeft zijn oorsprong in een primair besluit van 28 december 2011, waarin de Staatssecretaris maatregelen oplegde vanwege onregelmatigheden op het bedrijf van de veehouder, die in strijd handelde met de Gwd. Na meerdere controles door de Algemene Inspectiedienst (AID) en de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) werden ernstige tekortkomingen geconstateerd, waaronder onvoldoende zorg voor de dieren, onhygiënische omstandigheden en gebrekkige huisvesting. De veehouder overleed in 2013, waarna zijn erfgenamen het beroep hebben voortgezet. De Staatssecretaris heeft in 2014 de kosten van de bestuursrechtelijke handhaving vastgesteld op € 12.680,39, wat door de erfgenamen werd betwist. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht handhavend heeft opgetreden. De appellanten konden niet aantonen dat zij aan de opgelegde lasten hadden voldaan en de kosten werden als redelijk beschouwd. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/341
11220

Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 december 2014 in de zaak tussen

de erven [naam 1], te [plaats 1], appellanten

(gemachtigden: mr. J. van Groningen en mr. M.I.J. Toonders),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. E.J.H. Jansen en mr. L.C.M. Hartenveld-van den Bosch).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2011 (hierna: primair besluit) heeft verweerder op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) een last onder bestuursdwang opgelegd aan [naam 1] (hierna: [naam 1]).
Bij besluit van 10 februari 2012 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [naam 1] deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft verweerder de kosten van de bestuursrechtelijke handhaving bij [naam 1] in rekening gebracht.
[naam 1] is op 26 april 2013 overleden. Het geding wordt voortgezet door zijn erfgenamen [naam 2] en [naam 3].
Onder intrekking van genoemd besluit van 31 oktober 2012 heeft verweerder bij besluit van 30 juli 2013 een bedrag van € 15.507,43 aan kosten voor bestuursrechtelijke handhaving bij appellanten in rekening gebracht. Bij besluit van 18 februari 2014 heeft verweerder onder intrekking van het besluit van 30 juli 2013 dit bedrag verlaagd tot € 12.680,39.
Bij brief van 21 augustus 2013 heeft het College aan appellanten bericht dat het beroep mede betrekking heeft op het besluit van 30 juli 2013, voor zover zij dit besluit betwisten, en hen in de gelegenheid gesteld om de gronden van hun beroep aan te vullen.
Appellanten hebben tegen de besluiten van 30 juli 2013 en 18 februari 2014 beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Appellanten en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor verweerder zijn tevens verschenen [naam 4] en [naam 5].
Overwegingen
De last onder bestuursdwang
1.1
Controleurs van verweerder hebben vanaf april 2011 op diverse data een reeks onderzoeken uitgevoerd op het bedrijf van [naam 1]. Bij deze onderzoeken zijn onregelmatigheden op het gebied van het dierenwelzijn geconstateerd
.Op 14 september 2011 heeft een medewerker van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) een bezoek gebracht aan het bedrijf van [naam 1]. In het naar aanleiding hiervan opgestelde rapport is geconcludeerd dat de uit de jaren 70 daterende stal wat betreft indeling en maatvoering geen mogelijkheden biedt om een optimale huisvesting voor de dieren te realiseren. Wel kan de stal met een aantal aanpassingen beter geschikt worden gemaakt voor de huisvesting van de dieren. Voorts is geconcludeerd dat het management op het bedrijf structureel moet worden aangepast om de waargenomen gezondheidsproblemen bij de runderen aan te pakken. Naar aanleiding van genoemde controles zijn aan [naam 1] verscheidene lasten onder bestuursdwang opgelegd wegens overtredingen van bij en krachtens de Gwd gestelde voorschriften, onder meer bij besluiten van 18 mei 2011 en 25 oktober 2011.
1.2
Naar aanleiding van deze lasten hebben hercontroles op het bedrijf van [naam 1] plaatsgevonden op 9 en 10 november 2011, 16 november 2011, 28 november 2011 en
6 december 2011. Tijdens laatstgenoemde controle is geconstateerd dat de stalinrichting ten opzichte van de vorige controle nog niet op orde was omdat er scherpe dan wel uitstekende delen aanwezig waren in de onderkomens van de dieren, er niet overal een knieboom was geplaatst en er ligboxen waren die de bewegingsvrijheid van de dieren beperkten. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder, onder verwijzing naar de eerdere controles en opgelegde lasten onder bestuursdwang, bij besluit van 28 december 2011 [naam 1] gelast vóór 12 januari 2012 een aantal maatregelen te nemen en daarbij te zorgen voor het volgende:
- vers en schoon drinkwater dat te allen tijde toegankelijk is;
- verwijdering van alle scherpe en uitstekende delen;
- voldoende verlichting voor een grondige controle van het dier op elk willekeurig tijdstip:
- een juiste huisvesting van de dieren;
- diergeneeskundige begeleiding in samenwerking met de dierenarts;
- verzorging en zo nodig afzondering van zieke dieren;
- verzorging van hoeven en klauwen van de dieren en
- schone en droge ligplekken voor de dieren.
Verweerder heeft hierbij opgemerkt dat een aantal van deze maatregelen is opgelegd ter voorkoming van herhalingen van eerder geconstateerde overtredingen op het terrein van de huisvesting en verzorging van de op het bedrijf gehouden dieren.
2.1
Op 8 februari 2012 heeft [naam 4], ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst (AID), vergezeld onder anderen door [naam 5], dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), opnieuw een onderzoek ingesteld op het bedrijf van [naam 1]. Uit het naar aanleiding van dit onderzoek opgemaakte toezichtrapport van 2 maart 2012 komt – samengevat weergegeven – het volgende naar voren.
In de potstal werd een rund met ID-code 5201 0103 2 aangetroffen dat mager was, schurft had en de linker achterpoot van de grond hield. De linkerknie en het gedeelte erboven was erg verdikt. Ter hoogte van de knie was een wond zichtbaar waaruit pus liep en ook was de rechterheup beschadigd en was het haar verdwenen. Dit rund stond met twee volwassen runderen en een kalf gezamenlijk in een hok en was niet afgezonderd. NVWA-dierenarts [naam 5] meende dat dit rund moest worden geëuthanaseerd. Nadat [naam 6], dierenarts te [plaats 2] (hierna: [naam 6]), desgevraagd op het bedrijf was gearriveerd en tot dezelfde conclusie was gekomen, werd het rund omstreeks 17.00 uur geëuthanaseerd. Daarnaast zag de controleur dat in het drinkbakje geen water was en dat het bakje niet functioneerde. De runderen hadden geen toegang tot een toereikende hoeveelheid schoon water en konden niet op andere wijze aan hun behoefte aan water voldoen.
In de veldschuur stonden twee kalveren met rond de staart aangekoekte mest. De staart van een van de kalveren had een kromming en was warm en gezwollen. Verder was er een waterbak waarin geen schoon water was, terwijl de kalveren nergens anders konden drinken.
In de rietgedekte schuur was onvoldoende licht om de daar gehouden kalveren op elk gewenst tijdstip te kunnen controleren. Aangezien er geen water via de klepel in de drinkbakken kwam hadden de kalveren geen toegang tot een toereikende hoeveelheid schoon water. Verder hadden de kalveren geen schone en hygiënische ligplek.
In de ligboxenstal werden runderen gehouden en was tijdens de controle de temperatuur beneden het vriespunt. Diverse runderen waren kreupel. Er was geen voetbad aanwezig en bestrijding van Mortellaro vond niet plaats. De controleur zag dat niet in alle ligboxen een knieboom was geplaatst en dat de houten balk en de ijzeren buis die als knieboom dienden niet afdoende waren. Diverse voor de runderen toegankelijke ligboxen waren zeer ongeschikt als ligplaats vanwege uitsteeksels waaraan de dieren zich kunnen verwonden, stenen en een grote kuil die zich in de ligboxen bevonden. Op de gehele roostervloer van de ligboxenstal lag bevroren mest op de roosters, als gevolg waarvan de koeien over deze bevroren mest moeten strompelen, hetgeen moeizaam is voor de kreupele koeien.
De controleur zag ook dat bij een drinkbak een scherpe ijzeren pin aanwezig was. Hoewel deze ten tijde van de controle met ijs was omhuld en geen gevaar zou opleveren, zou de pin na intreden van de dooi gevaarlijk zijn voor de runderen. De vlotter van een andere drinkbak was afgedekt met een ijzeren plaat met scherpe randen waaraan de dieren zich kunnen verwonden. Bij een derde drinkbak achter in de stal was een grote plaat ijs, kennelijk als gevolg van waterlekkage. De plek waar het ijs lag was vrij toegankelijk voor de runderen.
Een pasgeboren kalf in een andere stal lag op een betonnen rooster vol met mest. Het kalf kon zich bezeren en verwonden aan de openingen in het rooster nu na de geboorte de hoeven nog zacht zijn. Het moederdier werd tijdens het baren in haar bewegingsvrijheid beperkt. De situatie waarin het kalf werd geboren was zeer onhygiënisch. Dit kan bijdragen aan de hoge sterfte van kalveren en runderen op het bedrijf van [naam 1]. Volgens de controleur werd de nodige zorg aan het moederdier en het pasgeboren kalf onthouden.
2.2.1
Tegen de last onder bestuursdwang van 28 december 2011 heeft [naam 1] bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij het bestreden besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder daaraan de feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd, die aan het licht zijn gekomen bij het hiervoor genoemde bedrijfsbezoek van de GD van 14 september 2011 en bij de genoemde controles van 9 en 10 november 2011, 16 november 2011, 28 november 2011, 6 december 2011 en
8 februari 2012. Op basis van deze feiten en omstandigheden heeft verweerder – kort gezegd – geconcludeerd dat [naam 1] heeft gehandeld in strijd met het verbod om zonder redelijk doel bij een dier pijn en letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van de dieren te benadelen (artikel 36, eerste lid, van de Gwd). Voorts is [naam 1] de verplichting om hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen niet nagekomen (artikel 36, derde lid, van de Gwd) en heeft hij gehandeld in strijd met het verbod aan een dier de nodige verzorging te onthouden (artikel 37 van de Gwd). Tevens heeft [naam 1] de in artikel 2, eerste, tweede en derde lid, artikel 3, eerste, tweede en derde lid, artikel 4, eerste tot en met zesde lid en artikel 5, eerste, tweede, vierde, achtste, negende en tiende lid van het Besluit welzijn productiedieren (Besluit) neergelegde voorschriften met betrekking tot het houden, verzorgen en huisvesten van dieren overtreden. Verweerder heeft in het bestreden besluit een en ander nader onderbouwd aan de hand van de volgende onderwerpen, die corresponderen met de bij het primaire besluit opgelegde maatregelen: drinkwater, scherpe en uitstekende delen, verlichting, stalinrichting, bedrijfsbehandelplan, zieke of gewonde dieren, hoeven- en klauwenverzorging, schone en droge ligplek. Verweerder ziet geen reden om een uitzonderlijk geval aan te nemen waarin kan worden afgezien van handhaving. Er is immers geen concreet zicht op legalisatie van de geconstateerde overtredingen, gezien de non-coöperatieve houding van [naam 1]. Voorts acht verweerder van belang dat de overtredingen niet van geringe ernst zijn en geen incidenteel karakter hebben, nu [naam 1] al sinds april 2011 in overtreding is.
2.2.2. In het bestreden besluit heeft verweerder wel geoordeeld dat een aantal van de bij het primaire besluit opgelegde maatregelen onvoldoende duidelijk was omschreven. Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat het primaire besluit op enkele plaatsen onvoldoende was gemotiveerd en heeft bij het bestreden besluit een nieuwe last vastgesteld. Verweerder heeft daarbij verduidelijkt en toegelicht dat vóór 15 februari 2012 moest worden gezorgd voor:
- vers en schoon drinkwater dat voor de zieke dieren in de potstal te allen tijde toegankelijk is;
- verwijdering van alle scherpen en uitstekende delen genoemd in de toezichtrapporten met nummers 66290, 66363, 66520 en 66635 en reparatie van de ligboxen waarin stenen, gaten en ijzer zichtbaar zijn;
- voldoende verlichting in de rietgedekte kapschuur, in de ligboxenstal en in de melkput;
- een juiste huisvesting van de dieren, waarbij de stalinrichting door middel van een zacht ligbed of een diepstrooiselsysteem in ieder geval voldoet aan de minimumeisen gesteld door de Gezondheidsdienst voor Dieren, het Productschap Zuivel en het Handboek Melkveehouderij;
- verzorging en zo nodig afzondering van zieke dieren en vormgeven van diergeneeskundige begeleiding in samenwerking met de dierenarts door middel van een medisch behandelplan waarin is uitgewerkt hoe het sterftecijfer onder het vee kan worden teruggedrongen en ziekten als Mortellaro, stinkpoot, zoolzweer, tyloom, gewrichtsontsteking, verdikte hakken en voorknieën worden bestreden, zulks onder het bijhouden van een overzicht van behandeling van de dieren en gebruikte medicatie;
- tijdige en juiste professionele verzorging en bekapping van hoeven en klauwen van de dieren en
- schone en droge ligplekken voor de dieren en reiniging van de ligplaatsen waar de dieren verblijven.
3.1
Appellanten voeren in beroep tegen het bestreden besluit aan dat verweerder in het kader van het op 13 januari 2012 door de voorzieningenrechter van het College behandelde verzoek om voorlopige voorziening heeft toegezegd dat de werking van de last onder bestuursdwang wordt opgeschort totdat is beslist op het bezwaarschrift. Op 1 februari 2012 heeft overleg plaatsgevonden tussen [naam 1] en verweerder waarin concrete afspraken zijn gemaakt om de situatie op het bedrijf te verbeteren. Sinds dit gesprek heeft [naam 1] er alles aan gedaan om de tekortkomingen te voorkomen. Daarmee heeft hij aan de last voldaan.
Dit blijkt uit het volgende.
3.2
Appellanten stellen dat in de potstal een wateraansluiting aanwezig is en dat de dieren kunnen drinken uit een drinkbak met druklepel. Bij dieren die niet kunnen opstaan wordt gezorgd dat zij op bepaalde momenten kunnen drinken. De scherpe delen waaraan de dieren zich kunnen verwonden, zijn verwijderd. De nog wel aanwezige delen waaraan de dieren zich volgens verweerder kunnen verwonden zijn volgens appellanten aanvaardbaar, omdat bij deze dieren geen verwonding is geconstateerd die door deze onderdelen zou kunnen zijn veroorzaakt. Hoewel tijdens het gesprek op 1 februari 2012 niet is te kennen gegeven dat de maatregelen met betrekking tot de verlichting uiterlijk op 15 februari 2012 moeten zijn genomen, is in de genoemde ruimten wel noodverlichting opgehangen. Daarnaast zijn de zijgevels van de ligboxenstal verwijderd zodat er voldoende daglicht is bij het melkvee. Het voert naar de mening van appellanten te ver om op ieder willekeurig tijdstip en iedere willekeurige plaats voor voldoende verlichting te moeten zorgdragen. Er is een knieboom aangebracht in de ligboxen en de ruimte in de ligboxen is vergroot. De lengte van de ligboxen bedraagt nu 2,52 meter en dat is meer dan de in de praktijk geadviseerde boxlengte van 2,30 meter. In de stal zijn R-boxen en deze zijn voldoende breed. Er zijn nu evenveel adequate ligboxen als dieren. De boxen zijn voorzien van een goed ligbed voor de dieren. Er is om die reden voldaan aan de last met betrekking tot de stalinrichting.
Een ziek dier wordt overgebracht naar de potstal en wordt in overleg met de dierenarts van [naam 1], [naam 7], gecontroleerd en behandeld. Het conceptbehandelplan van
9 februari 2012 is ter goedkeuring aan verweerder voorgelegd en er wordt ook een medicijnregistratie bijgehouden, zodat duidelijk wordt wanneer en met welke medicijnen de zieke dieren worden behandeld. Voorts worden de hoeven en klauwen tijdig en op juiste wijze professioneel verzorgd. De kreupele dieren zijn in januari en februari 2012 behandeld en alle dieren krijgen regelmatig een formalinebad om Mortellaro en stinkpoot te verhelpen en te voorkomen. Wat dat betreft is aan de last voldaan. Uit de last blijkt overigens niet hoe zou moeten worden voorkomen dat een dier kreupel wordt. Nu in de last geen objectieve criteria zijn opgenomen die duidelijk maken wanneer aan de last is voldaan, is het optreden van verweerder disproportioneel. Naar de mening van appellanten is de maatregel dat de ligplek op elk moment van de dag schoon en droog is, ondanks aanpassing van de ligboxinrichting, niet uitvoerbaar. De constatering van verweerder dat op 8 februari 2012 mest in de stal was aangevroren is juist, maar gezien de strenge vorst was het na verwijdering van de zijgevels niet mogelijk om de vorst uit de stal te houden.
3.3
Appellanten concluderen dat vóór 15 februari 2012 de nodige maatregelen op het bedrijf zijn getroffen en dat daarmee aan de last is voldaan. Het opleggen van de maatregelen is overbodig. Nu geen enkel redelijk belang is aan te wijzen dat handhaving rechtvaardigt, had van handhaving moeten worden afgezien.
4. De Gwd luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“Artikel 36
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(…)
3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Artikel 38
Bij algemene maatregel van bestuur worden voor bij die maatregel aangewezen categorieën van houders van dieren van bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van dieren regelen gesteld omtrent de verzorging, voedering, drenking, behandeling en het africhten van dieren.
Artikel 106
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.”
Het Besluit welzijn productiedieren bepaalt voor zover hier van belang:
“Artikel 2
1. Het houden van varkens en kalveren geschiedt overeenkomstig artikel 3, derde lid. (…) Het houden van andere dieren geschiedt overeenkomstig artikel 3.
2. Het verzorgen van kalveren geschiedt overeenkomstig artikel 4, eerste en vijfde lid. (…) Het verzorgen van andere dieren geschiedt overeenkomstig artikel 4.
3. Het huisvesten van kalveren geschiedt overeenkomstig artikel 5, vierde lid. (…) Het huisvesten van andere dieren geschiedt overeenkomstig artikel 5.
Artikel 3
1. De bewegingsvrijheid van het dier wordt niet op zodanige wijze beperkt dat het dier daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht.
2. Wanneer een dier permanent of geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, wordt het voldoende ruimte gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften.
3. Een dier wordt, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, beschermd tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico's.
Artikel 4
1. Een dier wordt verzorgd door een voldoende aantal personen, dat:
a. beschikt over de nodige kennis;
b. beschikt over de nodige vaardigheden, en
c. vakbekwaam is.
2. Een dier dat wordt gehouden in een veehouderijsysteem waar zijn welzijn afhangt van frequente verzorging door de mens, wordt ten minste eenmaal per dag gecontroleerd. Een dier dat in een ander systeem wordt gehouden, wordt zo vaak gecontroleerd dat lijden wordt voorkomen.
3. Een dier dat ziek of gewond lijkt, wordt onmiddellijk op passende wijze verzorgd. Wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.
4. Een dier krijgt een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften wordt voldaan.
5. Het toegediende voeder en drinken alsmede de wijze van toediening brengen het dier geen onnodig lijden of letsel toe.
6. Een dier krijgt voeder met tussenpozen die bij zijn fysiologische behoeften passen.
Artikel 5
1. Er is voldoende verlichting voor een grondige controle van het dier op elk willekeurig tijdstip.
2. Een ziek of gewond dier wordt zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen. Het onderkomen bestaat zo nodig uit droog strooisel.
(…)
4. Behuizing en inrichtingen voor de beschutting van een dier zijn zodanig geconstrueerd en verkeren in een zodanige staat van onderhoud dat er geen scherpe randen of uitsteeksels zijn die het dier kunnen verwonden.
(…)
8. Een dier heeft toegang tot een toereikende hoeveelheid schoon water of kan op een andere wijze aan zijn behoefte aan water voldoen.
9. Een voeder- of drinkinstallatie is zo ontworpen, gebouwd en geplaatst dat het gevaar voor verontreiniging van voeder en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum worden beperkt.
10. Automatische of mechanische apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van een dier wordt ten minste eenmaal per dag gecontroleerd. Defecten worden onmiddellijk hersteld. Indien herstel niet mogelijk is, worden de nodige maatregelen getroffen om de gezondheid en het welzijn van het dier veilig te stellen.”
5.1
Het College ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verweerder bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Deze vraag spitst zich toe op de vraag of [naam 1] de artikelen 36 en 37 Gwd heeft overtreden.
5.2
Met verweerder is het College van oordeel dat [naam 1] zonder redelijk doel het welzijn en de gezondheid van de door hen gehouden dieren heeft benadeeld en aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie op het bedrijf van [naam 1] een ernstige aantasting inhield van het welzijn van de dieren en bij het bestreden besluit voldoende duidelijk gesteld welke maatregelen in dit verband moesten worden getroffen. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op de bevindingen van controleurs van de AID tijdens talloze controles, die steeds uitwezen dat de bedrijfsvoering en de wijze waarop de op het bedrijf aanwezige dieren werden gehouden ernstig te wensen overlieten. Uit de stukken volgt dat [naam 1] heeft nagelaten gebreken in de stallen adequaat en tijdig te herstellen en bepaalde dieren tijdig medische zorg te verlenen. Door aldus te handelen heeft [naam 1] naar het oordeel van het College de artikelen 36 en 37 Gwd overtreden. Om die reden kwam verweerder de bevoegdheid toe om handhavend op te treden.
Hetgeen appellanten in beroep hebben aangevoerd, namelijk dat [naam 1] er alles aan heeft gedaan om de tekortkomingen te voorkomen, komt feitelijk neer op een ontkenning van de concreet onderbouwde bevindingen van verweerder. Naar het oordeel van het College is een dergelijke ontkenning, gelet op de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapporten van de GD en de AID waarin concrete bevindingen gerapporteerd zijn, onvoldoende om te kunnen slagen.
Het College concludeert dan ook dat verweerder in redelijkheid [naam 1] een last onder bestuursdwang heeft kunnen opleggen. Het beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen het daarop betrekking hebbende besluit van
10 februari 2012, dient dan ook ongegrond verklaard te worden.
De kosten
6. Bij besluit van 18 februari 2014 heeft verweerder een bedrag van € 12.680,39 aan kosten voor bestuursrechtelijke handhaving bij appellanten in rekening gebracht. Dit bedrag heeft verweerder berekend door van de kosten van transport, opvang en diverse andere kosten ten bedrage van € 30.819,39 de opbrengst van de verkoop van de dieren ad € 18.139,- af te trekken.
7.1
In het kader van hun beroep tegen de beschikking van 18 februari 2014 hebben appellanten tot uitgangspunt genomen dat verweerder de kosten van bestuursdwang ter uitvoering van de bij besluit van 18 mei 2011 (HH.GWWD.2011.119) opgelegde last buiten beschouwing heeft gelaten en dat de bij hen in rekening gebrachte kosten alleen betrekking hebben op de bestuursdwang ter uitvoering van het bestreden besluit.
7.2
Met het oog op die kosten voeren appellanten – samengevat weergegeven – het volgende aan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een nieuwe last opgelegd en onder die omstandigheden had verweerder [naam 1] opnieuw moeten waarschuwen voor het kostenverhaal door te melden in hoeverre de kosten ten laste van de overtreder zullen worden gebracht. Verweerder kon hier niet, zoals hij heeft gedaan, terugvallen op de vermelding van het kostenverhaal in het primaire besluit. Nu uit het bestreden besluit niet volgt dat toepassing van bestuursdwang op kosten van [naam 1] zou geschieden en evenmin is verwezen naar artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is kostenverhaal niet mogelijk.
7.3
Het bedrag van € 355,22 voor het euthanaseren van het rund met identificatiecode […] is buitensporig hoog en kan niet op appellanten worden verhaald omdat het tijdsverloop tussen het euthanaseren en de bekendmaking van de beslissing – bijna zes weken – niet is te beschouwen als redelijke termijn als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, Awb. Voorts had [naam 1] in de gelegenheid moeten worden gesteld om zelf een dierenarts te benaderen voor het euthanaseren van het dier.
7.4
Appellanten voeren voorts aan dat dierenarts [naam 6], die de staat van de runderklauwen heeft beoordeeld, een dierenarts is die is gespecialiseerd in de behandeling van gezelschapsdieren en paarden in plaats van landbouwproductiedieren. Dit blijkt uit de advertentie die ten behoeve van zijn praktijk in ‘Ons Weekblad’ van 27 september 2013 is geplaatst. Verweerder mocht diens bevindingen derhalve niet gebruiken.
7.5
Verder hadden de runderen ingevolge artikel 5:20, tweede lid, van de Awb eerder moeten worden verkocht omdat de kosten ten gevolge van de inbeslagname gedurende twee maanden niet in verhouding staan tot de waarde van de dieren. Het kostenverhaal krijgt nu trekken van een punitieve sanctie, hetgeen niet is toegestaan. Appellanten hebben ten onrechte geen gespecificeerde rekeningen ontvangen. De dieren hoefden ook niet getaxeerd te worden omdat zij aan de hoogste bieder zijn verkocht. Nu de dieren zijn geslacht, hadden evenmin laboratorium- en dierenartskosten hoeven te worden gemaakt. De koeien waren melkkoeien en hadden als zodanig verkocht kunnen worden, zodat zij meer zouden hebben opgebracht dan zij nu als slachtkoeien hebben opgebracht. Daarnaast zou rechtstreekse verkoop aan een slagerij meer hebben opgeleverd dan de verkoop aan een handelaar, zoals nu is gebeurd.
7.6
Tot slot voeren appellanten aan dat de transportkosten buitensporig hoog zijn omdat verweerder het transport van de dieren op 5 april 2012 heeft laten verzorgen door een transportbedrijf uit [plaats 3]) en niet door een transportbedrijf gevestigd in de buurt van [naam 1]. Het is onredelijk dat de totale transportkosten van € 5.290,07 bij appellanten in rekening worden gebracht.
8.1
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet het College onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de kosten redelijkerwijs niet ten laste van appellanten dienen te komen.
8.2
Het College overweegt in de eerste plaats dat verweerder in het bestreden besluit (zie bladzijde 9), onder verwijzing naar het primaire besluit, heeft toegelicht dat de maatregelen op kosten van [naam 1] worden uitgevoerd indien [naam 1] deze maatregelen niet zelf zal uitvoeren. Naar het oordeel van het College is daarom voldaan aan het in artikel 5:25, tweede lid, van de Awb gegeven voorschrift dat de last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
8.3
Het College overweegt verder dat artikel 5:29, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan zaken kan meevoeren en opslaan voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt. Het College stelt in dit verband vast dat uit de diergeneeskundige verklaring van de dierenarts van verweerder, [naam 5] (hierna: [naam 5]), van 3 april 2012 naar voren komt dat 27 van de 68 onderzochte melkrunderen aandoeningen aan de poten hadden, zoals dikke hakken en knieën, een enkele keer met bloed eruit lopend, kreupelheid en ontstekingen aan de poten die het gevolg waren van langdurige slijtage en irritatie door het liggen in de ligboxen met een te ruwe en harde ondergrond. Deze toestand is ontstaan in december (het College begrijpt: december 2011), toen de koeien naar binnen kwamen. Op de hem voorgelegde vraag of de gezondheidstoestand en/of het welzijn van de dieren was benadeeld, geeft [naam 5] te kennen:
“Ja, de gezondheidstoestand is aangetast omdat dieren met gewrichtsontstekingen een pijnlijke aandoening hebben en verder algemeen ziek kunnen worden. Doordat ze slechter en pijnlijker kunnen lopen en meer liggen, zullen ze minder eten en gaat hun gezondheid verder achteruit.
Ja, het welzijn is aangetast omdat gewrichtsontsteking pijnlijk is, wat een verminderd welzijn geeft. Dit leidt tot meer liggedrag, minder eten, minder productie, minder in staat zijn om hun natuurlijk gedrag uit te kunnen voeren.”
Op de vraag of herstel van de dieren ter plaatse mogelijk is antwoordt hij:
“Nee, herstel ter plaatse is niet mogelijk. De huidige plaats is de oorzaak van de gezondheidsaantasting.”
Op de vraag of [naam 5] het noodzakelijk achtte dat de dieren werden meegevoerd en opgeslagen in het belang van de gezondheid en het welzijn van de dieren, verklaart hij:
“Ja, de beschreven koeien zullen, indien ze worden meegevoerd, meer kans hebben op herstel. Indien ze op het bedrijf blijven zullen de ziekteprocessen verder verlopen en complicaties opleveren die veelal fataal zullen aflopen.”
Hiertegenover staat de verklaring van 19 april 2012 van de door [naam 1] ingeschakelde dierenarts [naam 7] (hierna: [naam 7]) te [plaats 4], die verklaart:
“Bij deze verklaar ik, [naam 7], dat ik enkele weken terug aanwezig was op het bedrijf van de familie [naam 1], [adres], [plaats 1]. Dit was op de dag dat de NVWA (AID) bezig was een groot aantal dieren van de familie [naam 1] op te laden om mee te nemen.
De advocaat van de familie [naam 1] en de familie [naam 1] vroegen mij om te kijken hoe erg het met de op te laden dieren gesteld was. Een stuk of 10 dieren waren reeds in de vrachtwagens voor ik er was, deze heb ik dan ook niet gezien. De rest van de dieren die allemaal vlot zelfstandig de vrachtwagen opliepen kon ik van op enkele meters afstand zien terwijl ze mij voorbij liepen. Geen enkel van deze dieren leek mij in ondraaglijk lijden. Ik kon wel zien dat de meesten enkele verwondingen hadden; genre schaafwondjes; of dikke hakken. Ik moest er ook een kalfje inspecteren dat de NVWA wou opladen omdat het een oorontsteking zou hebben. Ik heb in aanwezigheid van o.a. de NVWA en hun dierenarts het desbetreffende kalfje van naderbij onderzocht en toen kon iedereen samen met mij de conclusie trekken dat er van een oorontsteking helemaal geen sprake was, de dierenarts had wat mest van een ander kalfje op het oor als een ontsteking gezien.”
8.4
Het College overweegt dat de verklaring van [naam 7] voor wat betreft de constatering van essentiële punten niet wezenlijk afwijkt van de verklaring van [naam 5], waarop verweerder zich beroept. [naam 7]’s verklaring biedt daarom onvoldoende aanknopingspunten voor gerede twijfel omtrent de juistheid van de verklaring van [naam 5]. Dit betekent naar het oordeel van het College dat niet kan worden gezegd dat verweerder zich niet op de verklaring van [naam 5] had mogen baseren. Aangezien volgens [naam 5] de basis voor het ontstaan van de klachten van de runderen is gelegen in de wijze waarop deze op het bedrijf van [naam 1] werden gehouden, heeft verweerder naar het oordeel van het College in redelijkheid de runderen kunnen meevoeren.
8.5
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van het College voldoende gemotiveerd uiteengezet welke kosten hiermee waren gemoeid. Om de kosten niet onnodig hoog te laten oplopen wilde verweerder de runderen vrijgeven voor verkoop zodra de dieren voldoende waren hersteld. Naar verwachting was dat op 26 april 2012. Uit een klinische inspectie door [naam 6] is echter naar voren gekomen dat op die datum de gezondheidstoestand van de dieren onvoldoende was voor vrijgave. Volgens [naam 6] was het bewegingsapparaat, de kwaliteit van het beenwerk met daaraan vastgekoppeld het gangwerk, gemiddeld slecht tot zeer slecht: meerdere runderen waren kreupel en veel runderen wisselden tijdens het eten voortdurend van poot om op te steunen. Gelet op het feit dat de Gwd de intrinsieke waarde van een dier beoogt te beschermen acht het College het derhalve niet onredelijk dat de runderen toen niet zijn vrijgegeven voor de verkoop. Het College tekent hierbij aan dat appellanten met de daartoe door hen overgelegde advertentie uit ‘Ons Weekblad’ van
27 september 2013 niet aannemelijk hebben gemaakt dat [naam 6] niet de vereiste deskundigheid voor genoemde inspectie bezat. Verder hebben appellanten vorengenoemde bevindingen van [naam 6] niet met tegenbewijs concreet betwist. Hier komt nog bij dat [naam 6] al bekend was met de runderen, nu hij deze op het bedrijf van [naam 1] tijdens de NVWA-controle van 8 februari 2012 heeft gezien en beoordeeld.
8.6
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet het College voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder de overige met het oog op de genezing en de verkoop van de dieren gemaakte kosten (taxatie-, laboratorium- en dierenartskosten) niet in redelijkheid niet voor hun rekening heeft kunnen brengen. Het College overweegt hierbij dat deze kosten vanuit het oogpunt van de genezing van de dieren en hun daartoe noodzakelijke bewaring niet als ongebruikelijke kosten zijn aan te merken.
8.7
Voor wat betreft de transportkosten gemaakt voor het meevoeren van de runderen heeft verweerder naar het oordeel van het College voldoende gemotiveerd toegelicht dat deze kosten moeten worden geplaatst in het licht van de verplichte aanbesteding van het transport dat in het kader van de Gwd in gevallen als het onderhavige plaatsvindt. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de transportkosten als zodanig onjuist zijn berekend. Dat de kosten in dit geval vanwege de afstand tussen de vestigingsplaats van het transportbedrijf uit [plaats 3] en de vestigingsplaats van [naam 1] hoger zijn uitgevallen dan wanneer zou zijn gekozen voor een transportbedrijf in de buurt van [plaats 1], is naar het oordeel van het College niet een dermate bijzondere omstandigheid dat zou moeten worden geoordeeld dat deze kosten daarom niet langer in redelijkheid ten laste van appellanten kunnen worden gebracht.
8.8
Met betrekking tot de kosten voor de euthanasie van het rund met identificatiecode […] overweegt het College dat verweerder ook deze kosten voldoende heeft gemotiveerd. Uit de op de euthanasie betrekking hebbende factuur van 11 februari 2012 blijkt immers dat naast de feitelijke euthanasie ook andere (medische) handelingen hebben plaatsgevonden. Om die reden kan niet worden gezegd dat deze kosten niet redelijkerwijs ten laste van appellanten dienen te komen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, mr. S.C. Stuldreher en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven