ECLI:NL:CBB:2014:441

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/201
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2010, die was gebaseerd op de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het primaire besluit van 1 juli 2011 had de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 23.823,69, na een korting vanwege een afwijking in de oppervlakte van zijn percelen. Na een herziening van de oppervlakte door verweerder, werd de bedrijfstoeslag uiteindelijk vastgesteld op € 25.801,79, met een nieuwe korting voor een afwijking van 0.15 ha.

De appellant voerde aan dat verweerder ten onrechte niet was uitgegaan van de door hem overgelegde GPS-meting en het AID-rapport uit 2009. Hij betoogde dat de controle door de AID gebaseerd was op verouderde gegevens en dat dit onjuist was. Verweerder daarentegen stelde dat de subsidiabele oppervlakte correct was vastgesteld en dat de door appellant aangehaalde meetresultaten niet relevant waren voor de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2010.

Het College overwoog dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vaststelling van de oppervlakte door verweerder en dat de eerdere uitspraken van het College bevestigden dat de meetresultaten uit 2008 niet als uitgangspunt konden dienen voor de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2010. Het College concludeerde dat het bestreden besluit op juiste wijze was uitgevoerd en dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/201
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2014 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], appellant

(gemachtigde: ir. S. Boonstra),

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2010 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling).
Bij besluit van 27 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door appellant ingediende bezwaar wederom gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellant heeft met zijn Gecombineerde Opgave 2010 uitbetaling van zijn toeslagrechten aangevraagd en hiervoor 25 percelen met een totale oppervlakte van 50.05 ha opgegeven. Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder op deze aanvraag beslist en de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 23.823,69, na aftrek van een korting van € 418,82 in verband met een afwijking in de oppervlakte van 0.81 ha. In het besluit van 15 december 2011 heeft verweerder de afwijking in de oppervlakte lager vastgesteld, namelijk op 0.71 ha. Bij besluit van 7 september 2012 heeft verweerder dat besluit herzien en de afwijking nogmaals lager vastgesteld te weten op 0.26 ha. In de hiertegen gevoerde beroepsprocedure bij het College heeft verweerder aangegeven aanleiding te zien voor een nadere herziening van het bestreden besluit waarbij de afwijking in oppervlakte opnieuw lager zou worden vastgesteld, te weten op 0.15 ha. Het College heeft bij uitspraak van 17 december 2013, ECLI:NL:CBB:2013:326, het besluit van 7 september 2012 vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken na deze uitspraak en met inachtneming hiervan een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Hieruit volgt het thans bestreden besluit, waarbij de bedrijfstoeslag van appellant is vastgesteld op € 25.801,79, na aftrek van een korting van € 77,56 in verband met een afwijking in de oppervlakte van 0.15 ha.
2. Appellant voert aan dat verweerder voor de geconstateerde oppervlakte van zijn percelen met volgnummers 3, 5, 6, 9, 11, 17, 18, 22, 24 en 33 ten onrechte niet is uitgegaan van de door hem in de bezwaarprocedure overgelegde GPS-meting van Oranjewoud en het AID-rapport uit 2009. Dat de controle van de AID is gebaseerd op de door de AAN-laag achterhaalde oppervlaktes van de PIPO-kaart is volgens appellant onjuist, nu het controlerapport duidelijk spreekt over een controle in het kader van de AAN-laag.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de subsidiabele oppervlakte van de percelen van appellant juist en met inachtneming van genoemde uitspraak van het College van 17 december 2013 is vastgesteld. De door appellant aangehaalde meetresultaten in het naar aanleiding van een fysieke controle door de Algemene Inspectiedienst (AID) uitgebrachte rapport van 1 december 2009 en de voordien door Ingenieursbureau Oranjewoud (Oranjewoud) uitgevoerde GPS-meting zijn niet bepalend voor de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag 2010. Deze meetresultaten zien immers op het jaar 2008 en zijn gebaseerd op de door de AAN-laag achterhaalde oppervlaktes van de PIPO-kaart.
4.1
Het College overweegt als volgt. In de eerder genoemde uitspraak van
17 december 2013 heeft het College reeds overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat verweerder de afgekeurde oppervlakte kleiner diende vast te stellen dan de destijds al berekende oppervlakte van 0.15 ha. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van het College. Het College heeft in deze uitspraak tevens geoordeeld – zoals herhaald in de uitspraak van 23 juli 2014, ECLI:NL:CBB:2014:292, die betrekking heeft op de bedrijfstoeslag 2011 van appellant – dat het AID-rapport over de bedrijfstoeslag voor 2008 niet als uitgangspunt kan dienen voor de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2010. Dit, reeds omdat de meetresultaten uitgaan van de PIPO-percelen en niet van de thans gehanteerde AAN-laag. Het College heeft hierbij overwogen dat in de PIPO ten onrechte niet subsidiabele elementen werden meegenomen in de perceelsoppervlaktes. Uit de opmerking in het AID-rapport bij de rubriek ‘Omschrijving van het aanvullend verzoek’ over de meetresultaten in het rapport van Oranjewoud volgt niet dat de in dit rapport vermelde concrete meetresultaten voor het jaar 2008 zijn gebaseerd op de AAN-laag, zoals appellant veronderstelt. Het College ziet in hetgeen appellant thans heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen op dit punt.
4.2
Voor het oordeel dat – zoals appellant stelt – geen sprake is van een zorgvuldige belangenafweging of dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert, ziet het College, gelet op hetgeen is vastgesteld en overwogen in zijn uitspraken van 17 december 2013 en 23 juli 2014, evenmin aanleiding.
5. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College tot slot geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schukking in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2014.
w.g. J. Schukking w.g. C.M. Leliveld