ECLI:NL:CBB:2014:403

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
AWB 11/797 AWB 11/801 AWB 11/802 AWB 11/803 AWB 11/805
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de 10%-korting op tegemoetkomingen in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen verschillende maatschappen en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris waarin een 10%-korting ('eigen risico') op tegemoetkomingen werd toegepast. Deze korting werd door de staatssecretaris gemotiveerd, maar het College oordeelde dat deze motivering niet deugdelijk was en in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College had eerder op 23 januari 2014 een tussenuitspraak gedaan waarin het de staatssecretaris opdroeg het gebrek in de motivering te herstellen. In de reactie van de staatssecretaris op deze tussenuitspraak gaf hij aan geen nieuwe argumenten te hebben en verzocht hij om een uitspraak op basis van de eerdere motivering. Het College concludeerde dat het geconstateerde gebrek niet was hersteld en verklaarde het beroep gegrond. De bestreden besluiten werden vernietigd voor zover de 10%-korting werd gehandhaafd, en het College herroept de primaire besluiten. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen vier weken de met de 10%-korting overeenkomende bedragen aan de appellanten te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, vastgesteld op € 2832,-, en moest hij het door de appellanten betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 11/797, 11/ 801, 11/802, 11/803, 11/805
11254

Uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juli 2014 in de zaken tussen

1.Maatschap [naam 1] en [naam 2],

2) [naam 3],
3) Maatschap [naam 4] en [naam 5],
4) [naam 6],
5) [naam 7],
appellanten
(gemachtigde: mr. S.G.A. de Boer),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L. Brons).

Procesverloop

Het College heeft in de gedingen tussen partijen op 23 januari 2014 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CBB:2014:18).
Bij brief van 20 februari 2014 heeft verweerder een reactie op deze tussenuitspraak aan het College gezonden. Bij brief van 25 maart 2014 hebben appellanten een reactie ingediend.
Het College heeft vervolgens het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1. In genoemde tussenuitspraak van 23 januari 2014 heeft het College geoordeeld dat de motivering, die verweerder heeft gegeven voor de 10%-korting ("eigen risico") die verweerder heeft gehanteerd op de bepaling van de schade die als onevenredig nadeel wordt aangemerkt, niet deugdelijk is en dus in strijd met artikel 7:12 Awb aan zijn besluiten ten grondslag heeft gelegd. Het College heeft in deze uitspraak verweerder opgedragen om dit gebrek te herstellen. Het College handhaaft hetgeen hij in deze tussenuitspraak heeft overwogen en beslist en overweegt voorts het volgende.
2. Verweerder heeft in de genoemde brief van 20 februari 2014 - in reactie op de tussenuitspraak -te kennen gegeven geen toevoeging te hebben op de eerder in deze zaak naar voren gebrachte motivering voor de toegepaste 10% korting. Verweerder verzoekt het College om een uitspraak op basis van de eerder gegeven motivering en toelichting ter zitting.
3. Dit betekent dat verweerder het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Onder verwijzing naar hetgeen is vastgesteld en overwogen in de tussenuitspraak, is het College van oordeel dat het beroep vanwege strijd met het bepaalde in artikel 7:12 Awb gegrond is voor zover het ziet op de 10% korting die verweerder heeft gehanteerd op de bepaling van schade die als onevenredig nadeel wordt aangemerkt. In zoverre dienen de bestreden besluiten te worden vernietigd. Het College zal zelf in de zaken voorzien door de korting van 10% ("eigen risico") die in de primaire besluiten op de tegemoetkoming is toegepast, te herroepen. Verweerder zal worden opgedragen binnen vier weken na de uitspraak de met deze 10% korting overeenkomende bedragen aan appellanten te betalen, en, nu daarom is verzocht, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen, te rekenen vanaf het moment dat de in de primaire besluiten genoemde bedragen aan appellanten zijn betaald.
4. Aanleiding bestaat verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellanten in beroep en in bezwaar in verband met beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden vastgesteld op € 2832,-. Daarbij is uitgegaan van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 472,-. Het College heeft de desbetreffende zaken als samenhangend aangemerkt en heeft als wegingsfactor C1 (gewicht van de zaak): 1 en als wegingsfactor C2 (samenhangende zaken): 1,5 toegepast.
5. Voorts dient verweerder het door appellanten betaalde griffierecht aan hen te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten voor zover verweerder daarbij 10% korting ("eigen risico") op de tegemoetkomingen heeft gehandhaafd en herroept de primaire besluiten voor zover daarbij evengenoemde korting op de tegemoetkomingen is toegepast;
- draagt verweerder op binnen 4 weken na de dag van verzending van deze uitspraak de met eerdergenoemde korting van 10% overeenkomende bedragen aan appellanten te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen, te rekenen vanaf de onder 3. genoemde datum;
- veroordeelt verweerder in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2832,-;
- gelast dat verweerder aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,- aan appellanten 1 en 3 en € 152,- aan appellanten 2, 4 en 5 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, mr. M. van Duuren en mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.M. Beishuizen