In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 februari 2014, wordt een prejudiciële vraag behandeld over de toepassing van artikel 5 van het Besluit Interoperabiliteit (BI) in relatie tot artikel 28 van de Universeledienstrichtlijn. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) had KPN B.V. een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 5 BI, dat voorschrijft dat aanbieders van openbare telefoondiensten ervoor moeten zorgen dat de tarieven voor niet-geografische nummers vergelijkbaar zijn met die voor geografische nummers. KPN betwistte de rechtmatigheid van deze last en voerde aan dat artikel 5 BI onverbindend is vanwege strijd met het Europeesrechtelijk nieuw regelgevend kader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (NRK). KPN stelde dat de tariefregulering alleen kan plaatsvinden na een marktanalyse door een nationale regelgevende instantie, en dat de ACM niet bevoegd was om deze verplichtingen op te leggen zonder dat KPN aanmerkelijke marktmacht had.
Het College oordeelt dat de vragen van KPN over de rechtmatigheid van artikel 5 BI en de toepassing ervan in het licht van de Universeledienstrichtlijn niet eenvoudig te beantwoorden zijn. Het College besluit daarom om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De vragen betreffen de mogelijkheid van tariefregulering zonder voorafgaande marktanalyse en de rol van nationale instanties in dit proces. Het College schorst de procedure in afwachting van de prejudiciële beslissing, wat betekent dat de verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat er duidelijkheid is over de juridische vragen die aan het Hof zijn voorgelegd.