ECLI:NL:CBB:2014:383
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- R.R. Winter
- E. Dijt
- S.C. Stuldreher
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet en vaststelling van de eindvoorraad mest
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een agrariër, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Economische Zaken, die hem een bestuurlijke boete had opgelegd van € 19.287,-- wegens overtreding van artikel 14 van de Meststoffenwet. De staatssecretaris had vastgesteld dat de appellant niet in staat was gebleken om de afvoer van stikstof en fosfaat in de op zijn bedrijf geproduceerde mest te verantwoorden. Na bezwaar van de appellant was de boete verlaagd naar € 5.975,--, maar de appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de staatssecretaris de stikstof- en fosfaatgehalten in de bezinklaag van de mestopslagen van de appellant op juiste wijze had berekend. De appellant voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de hoge gehalten in de mest en de lage gehalten in het voer in de jaren na 2009, en dat het geconstateerde tekort aan de eindvoorraad 2009 kon worden toegerekend.
Het College oordeelde dat de staatssecretaris de eindvoorraad 2009 correct had vastgesteld en dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om de onjuistheid van de berekening aan te tonen. De stelling van de appellant dat de bezinklaag veel omvangrijker was dan berekend, werd verworpen, omdat het niet ging om de totale omvang van de bezinklaag, maar om de jaarlijkse groei ervan. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.