In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de boete die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan Koninklijke KPN N.V. heeft opgelegd. De boete van € 780.000,- was opgelegd wegens vermeende overtredingen van de Telecommunicatiewet, specifiek de non-discriminatieverplichting en de meldingsplicht. De ACM stelde dat KPN met het aangaan van Klant Partner Programma's (KPP's) met drie zakelijke klanten deze verplichtingen had geschonden. KPN had bezwaar gemaakt tegen de boete, en de rechtbank Rotterdam had in eerste aanleg het beroep van KPN gegrond verklaard, de boete vernietigd en het besluit van ACM herroepen.
In hoger beroep betoogde ACM dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat KPN geen afdwingbaar recht had bedongen op een last bid en/of preferred supplier status voor de gereguleerde diensten. Het College overwoog dat de KPP's, die betrekking hadden op drie verschillende klanten, ook betrekking hadden op gereguleerde diensten. Het College concludeerde dat KPN niet in strijd had gehandeld met de non-discriminatieverplichting en dat de ACM de boete ten onrechte had opgelegd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat KPN de verplichtingen uit de Telecommunicatiewet niet had geschonden.
Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde ACM in de proceskosten die KPN in hoger beroep had gemaakt. De kosten werden vastgesteld op € 974,-. Tevens werd een griffierecht van € 454,- aan ACM opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 september 2014.