ECLI:NL:CBB:2014:354

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
AWB 12/1122
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken inzake bedrijfstoeslag en GPS-meting

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 1 mei 2014, wordt het beroep van Maatschap [naam 1] tegen besluiten van de Staatssecretaris van Economische Zaken behandeld. Het primaire besluit van 28 juni 2012 stelde de bedrijfstoeslag voor het jaar 2011 vast op nihil, omdat een oppervlakte van 4.03 ha was afgekeurd. Na bezwaar werd het besluit van 1 november 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het beroep tegen dit besluit werd niet-ontvankelijk verklaard. Het College oordeelt dat appellante geen materieel belang heeft bij de beoordeling van de gewascode, omdat de subsidiabele oppervlakte voor de betrokken percelen al was vastgesteld.

De zaak draait om de vaststelling van de subsidiabele oppervlakte van gewaspercelen, waarbij appellante betoogt dat de percelen 3 en 6 geen 'natuurlijk grasland met beperkte landbouwactiviteit' zijn, maar blijvend grasland met volop landbouwactiviteiten. Het College concludeert dat de uitkomst van dit geschilpunt niet van invloed is op de hoogte van de bedrijfstoeslag, aangezien verweerder de percelen al als subsidiabele landbouwgrond heeft beschouwd.

Daarnaast wordt het geschil over de oppervlakte van andere percelen besproken, waarbij appellante stelt dat verweerder ten onrechte is afgeweken van de opgegeven oppervlakte. Het College oordeelt dat de resultaten van een GPS-meting niet voldoende grond opleveren om de door verweerder vastgestelde oppervlaktes in twijfel te trekken. Wel oordeelt het College dat verweerder de kosten van de GPS-meting moet vergoeden, omdat deze meting een voldoende nauw verband houdt met het bezwaar. Het beroep tegen het besluit van 31 mei 2013 wordt gegrond verklaard, en het College vernietigt dit besluit voor zover het verzoek om vergoeding van de kosten van de GPS-meting is afgewezen. Tevens worden de proceskosten van appellante vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 12/1122
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2014 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1], te [plaats], appellante,(gemachtigde ing. J. Voets)

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L. van der Meulen)

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2011 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het besluit van 1 november 2012 beroep ingesteld.
Bij besluit van 31 mei 2013 heeft verweerder het besluit van 1 november 2012 heroverwogen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2014, waarbij de gemachtigden het standpunt van partijen hebben toegelicht. Verder waren namens appellante
[naam 2] en [naam 3] aanwezig.

Overwegingen

1.
Met de Gecombineerde Opgave 2011 heeft appellante onder meer uitbetaling van haar toeslagrechten aangevraagd. Zij heeft daartoe 22 gewaspercelen met een totale oppervlakte van 40.94 ha opgegeven en voor uitbetaling aangekruist. De percelen 3 en 6 zijn hierbij opgegeven met gewascode 265. Deze code staat voor grasland.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder appellantes bedrijfstoeslag 2011 vastgesteld op nihil. Oorzaak daarvan was een afgekeurde oppervlakte van in totaal 4.03 ha. Verweerder heeft geoordeeld dat appellante met opzet een oppervlakte niet goed had opgegeven. Bij het besluit van 1 november 2012 heeft verweerder de oppervlakte van een aantal percelen gewijzigd; bovendien heeft verweerder zich bij nader inzien op het standpunt gesteld dat appellante niet opzettelijk een onjuiste opgave heeft gedaan.
3.
Bij het (herziene) besluit van 31 mei 2013 (voor zover van belang) heeft verweerder voor de percelen 3 en 6, waarvoor een zogenoemd “plas-draspakket” als bedoeld in de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) is afgesloten, alsnog een subsidiabele oppervlakte vastgesteld. In zoverre is verweerder aan appellante tegemoetgekomen. Verweerder heeft echter voor die percelen, in afwijking van de aanvraag, de gewascode “natuurlijk grasland met beperkte landbouwactiviteit” (2302) gehanteerd. Daarbij heeft verweerder (samengevat) van belang geacht dat sprake was van ruige begroeiing en verstruiking, in combinatie met een geringe begroeiing met gras.
4.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het (herziene) besluit van 31 mei 2013. Appellante heeft geen belang meer bij een zelfstandige beoordeling van het oorspronkelijke besluit van 1 november 2012. Het beroep tegen dat besluit zal het College daarom niet-ontvankelijk verklaren.
5.1
Appellante betoogt in beroep dat de percelen 3 en 6 geen “natuurlijk grasland met beperkte landbouwactiviteit” zijn, maar blijvend grasland met volop landbouwactiviteiten. Alleen in het broedseizoen staan de percelen (gedeeltelijk) onder water.
5.2
Het College overweegt dat de uitkomst van dit geschilpunt niet van invloed is op de hoogte van de bedrijfstoeslag. Het doel dat appellante met het beroep wil bereiken moet zij ook daadwerkelijk kunnen bereiken én het resultaat moet voor haar feitelijke betekenis hebben. Verweerder heeft de percelen 3 en 6 alsnog als subsidiabele landbouwgrond beschouwd. Ook al zou verweerder alsnog erkennen dat sprake is van blijvend grasland, dan verandert dat niets aan de toegekende landbouwsubsidie. Dit betekent dat appellante in deze procedure over de bedrijfstoeslag voor 2011 geen materieel belang heeft bij de beoordeling van deze beroepsgrond. Daarmee is niet gezegd dat de discussie over de gewascode voor appellante in ander verband, bijvoorbeeld in het kader van de mestwetgeving, niet van belang zou kunnen zijn. Dit is echter geen belang waarover het College in deze zaak uitspraak kan doen.
6.1
Een volgend geschilpunt betreft de oppervlakte van enkele andere door appellante opgegeven percelen. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte is afgeweken van de oppervlakte die appellante heeft opgegeven. Appellante verwijst daarbij naar de uitgevoerde GPS meting, en stelt dat verweerder de resultaten daarvan had dienen over te nemen.
6.2
Verweerder heeft de subsidiabele oppervlakte van appellantes percelen vastgesteld na een administratieve controle als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Deze vaststelling heeft plaatsgevonden door de door appellante opgegeven oppervlakte te vergelijken met de referentiepercelen en de luchtfoto van 2011.
6.3
Appellante betoogt tevergeefs dat verweerder van onjuiste perceeloppervlaktes is uitgegaan. Het enkele feit dat bij een in opdracht van appellante uitgevoerde GPS-meting voor sommige percelen andere (hogere) oppervlaktes zijn geconstateerd, levert naar het oordeel van het College onvoldoende grond op om de door verweerder mede aan de hand van recente luchtfoto’s vastgestelde perceeloppervlaktes in twijfel te trekken. Overigens heeft verweerder de resultaten van die GPS-meting conform bestendig gebruik wel ingelezen en daarbij de grenzen van de referentiepercelen vergeleken met de grenzen van de GPS-meting. Mede aan de hand van de recente luchtfoto is bekeken of er ruimte is voor aanpassing van de referentiepercelen. In sommige gevallen is dat ook gebeurd, en heeft dit tot een hogere goedgekeurde oppervlakte geleid. Er zijn geen aanwijzingen dat verweerder op deze manier tot een onjuiste oppervlaktebepaling is gekomen. Voor perceel 23 geldt dat de aangevraagde oppervlakte van 0.73 ha al bij het primaire besluit geheel is goedgekeurd. Reeds hierom was er voor verweerder in het kader van de beslissing over de bedrijfstoeslag voor 2011 geen aanleiding om van een grotere oppervlakte uit te gaan. Dit laat onverlet dat het appellante vrij staat om een grotere oppervlakte aan te vragen, indien zij van mening is dat de (gehele) strook langs het erf, voor zover die geen onderdeel is van het referentieperceel, voldoende begroeid is en daarom wel subsidiabele landbouwgrond is.
7. Het betoog van appellante dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om de kosten van de GPS-meting te vergoeden, slaagt. Verweerder heeft (een deel van) de resultaten van deze meting gebruikt bij de heroverweging van het primaire besluit van 28 juni 2012, voor zover het ziet op de vaststelling van de oppervlaktes van de percelen van appellante. Daarmee houdt deze GPS-meting een voldoende nauw verband met het bezwaar voor het oordeel dat appellante deze kosten redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij is in aanmerking genomen dat de GPS-meting na de indiening door appellante van de gecombineerde opgave voor 2011 is verricht in november van dat jaar. Er is derhalve sprake van een andere situatie dan in de uitspraak van het College van 24 april 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA0933.
Van andere kosten die verweerder ten onrechte niet voor vergoeding in de bezwaarprocedure in aanmerking heeft gebracht, is het College niet gebleken.
8.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep tegen het besluit van 31 mei 2013 gegrond is. Dit besluit, enkel voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten van de GPS-meting is afgewezen, dient te worden vernietigd. Het College voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat verweerder deze kosten alsnog moet vergoeden.
Tevens ziet het College aanleiding om verweerder te veroordelen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974,- waarbij is uitgegaan van rechtsbijstand bij het indienen van het beroepschrift en de behandeling ter zitting in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 1 november 2012 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 31 mei 2013 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 31 mei 2013, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten van de GPS-meting is afgewezen;
  • bepaalt dat verweerder de kosten van de GPS-meting alsnog aan appellante vergoedt volgens de daarbij door verweerder gehanteerde norm van € 60,- per uur of € 15,- per hectare;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
  • gelast dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht van € 310,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. L.C. Bannink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. L.C. Bannink