In deze zaak heeft de Vereniging met volledige rechtsbevoegdheid OvRAN hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 9 december 2010 een eerder verzoek van OvRAN om een algemene maatregel van bestuur vast te stellen, ongegrond verklaarde. Het geschil draait om de vraag of de weigering van de minister van Financiën om een dergelijke maatregel vast te stellen, vatbaar is voor bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat een algemene maatregel van bestuur per definitie als een algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt, en dat de weigering om deze vast te stellen niet vatbaar is voor beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
OvRAN betoogde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de algemene maatregel van bestuur een algemeen verbindend voorschrift is. De vereniging stelde dat het niet mogelijk is om effectieve rechtsbescherming in te roepen en dat de gang naar de civiele rechter onredelijk bezwarend is. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de argumenten van OvRAN echter niet gevolgd en bevestigd dat de weigering van de minister niet vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het College benadrukte dat de Grondwet de algemene maatregel van bestuur niet definieert, en dat per geval moet worden beoordeeld of deze maatregel als een algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt.
De uitspraak van het College bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat de minister niet verplicht is om de gevraagde maatregel vast te stellen. De procedure heeft niet geleid tot een overschrijding van de redelijke termijn, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van het College is op 18 augustus 2014 openbaar uitgesproken.