Vast staat dat het Besluit, ter zake waarvan de Raad van State is gehoord, een algemene maatregel van bestuur is, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen aa en ac, van de Meststoffenwet. Wat de bekendmaking daarvan betreft, is ter zitting komen vast te staan dat het Besluit, met de daarbij als bijlagen behorende kaarten, in het Staatsblad is geplaatst, waarmee is voldaan aan de in artikel 3, aanhef en onder b, van de Bekendmakingswet voorziene wijze van bekendmaking van algemene maatregelen van bestuur.
Het Besluit presenteert zich derhalve in alle opzichten, dat wil zeggen: naar vorm (algemene maatregel van bestuur), wijze van totstandkoming (Raad van State gehoord) en wijze van bekendmaking (plaatsing in het Staatsblad), als een algemeen verbindend voorschrift. Het College is evenwel van oordeel dat dit niet doorslaggevend is voor de beantwoording van de in de aanhef van deze rubriek geformuleerde vraag, maar dat de inhoud van het Besluit hiervoor bepalend is. Aldus dient te worden beoordeeld of het Besluit naar zijn inhoud algemeen verbindende voorschriften bevat. Hieromtrent overweegt het College het volgende.
In de memorie van toelichting bij de Derde tranche Awb zijn algemeen verbindende voorschriften omschreven als: "naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regels, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent" (TK 1993-1994, 23 700, nr. 3). Om aan dergelijke regels het rechtskarakter van algemeen verbindende voorschriften toe te kennen, is naar het oordeel van het College voorts vereist dat deze een algemeen karakter hebben, dat wil zeggen dat zij gelden voor een reeks van gevallen en gericht zijn tot een open, in abstracto omschreven groep van personen en dat de regels hetzij op zichzelf, hetzij als onderdeel van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften, een zelfstandige normstelling inhouden.
Bij het Besluit, dat is uitgegaan van de Kroon, die de bevoegdheid daartoe ontleent aan de Meststoffenwet, zijn - in het totaal 138 - deelkaarten van Nederland vastgesteld, die voor alle daarbij betrokkenen, zowel huidige als toekomstige, bindend zijn. De op deze kaarten weergegeven (topografische) percelen, in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Meststoffenwet, zijn ofwel ingekleurd ofwel wit gelaten, waarmee is aangeduid tot welke van de vier in de Nota van toelichting bij het Besluit genoemde categorieën gebieden de percelen behoren. Het College tekent hierbij aan dat de categorieën "droge uitspoelingsgevoelige gronden" en "overige uitspoelingsgevoelige gronden" niet in de Meststoffenwet zijn gedefinieerd, maar in het op artikel 46 van de wet gebaseerde Bav, dat ten tijde van de totstandkoming van het Besluit nog in de ontwerpfase verkeerde en waarop bij het Besluit is geanticipeerd. Op vorenomschreven wijze zijn alle topografische percelen van Nederland aangewezen, ook die welke onder de categorie "klei en veen" vallen. Bij de kaarten die bij het Besluit zijn vastgesteld gaat het derhalve om een algemene aanwijzing van alle topografische percelen in heel Nederland, waaruit volgt dat het Besluit geldt voor een reeks van gevallen. Het College volgt appellanten dan ook niet in hun betoog dat het Besluit een bundel beschikkingen omvat. Weliswaar heeft de aanwijzing van de topografische percelen uiteindelijk altijd gevolgen voor concrete personen als belanghebbenden, in het bijzonder eigenaren/pachters/gebruikers van tot de topografische percelen behorende kadastrale percelen, doch de aanwijzing is, naar het oordeel van het College, niet zodanig concreet dat daardoor de algemene strekking ervan komt te vervallen. Het Besluit raakt een onbepaald aantal personen, aangezien het niet alleen degenen aangaat die thans met de topografische percelen in verband kunnen worden gebracht, doch ook eventuele toekomstige belanghebbenden.
Al met al hebben de bij het Besluit vastgestelde kaarten, naar het oordeel van het College, een algemeen karakter, in de hiervoor bedoelde zin. Daarnaast is het College van oordeel dat het Besluit met de daarbij behorende kaarten, als onderdeel van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften, een zelfstandige normstelling inhoudt. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Aan de hand van de criteria die zijn neergelegd in artikel 1, eerste lid, onderdelen aa en ac, van de Meststoffenwet en in artikel 1 van het (ontwerp van het) Bav, een schakelbepaling, waarmee dit besluit is gekoppeld aan het Besluit, heeft aanduiding op de kaarten van de in deze bepalingen gedefinieerde grondtypen plaatsgevonden. Deze (algemene) aanwijzing van de percelen heeft tot gevolg dat daarop bepaalde stikstofverliesnormen van toepassing worden, welke normen elders, te weten in de artikelen 19 en 26 van de Meststoffenwet en artikel 2 van het Bav, zijn neergelegd. De van toepassing zijnde verliesnormen bepalen mede de hoogte van de in de artikelen 15 en 23 van de Meststoffenwet bedoelde heffingen. Aldus maakt het Besluit onderdeel uit van een keten van wetgeving met betrekking tot de mestproblematiek en de mineralenheffingen. Anders dan appellanten hebben betoogd, betreft het Besluit derhalve niet uitsluitend een uitvoeringsbesluit in de door hen bedoelde zin. Het College is voorts van oordeel dat de (gebieds)aanwijzing die bij het Besluit heeft plaatsgevonden niet ondergeschikt is aan de regeling van de Meststoffenwet, maar daarvan een essentieel en samenhangend deel uitmaakt en wel zodanig, dat het Besluit uit dien hoofde deelt in het karakter van die regeling.
5.4 Uit het vorenstaande volgt, naar het oordeel van het College, dat het Besluit dient te worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, dat als zodanig niet vatbaar is voor bezwaar en beroep. Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren van appellanten tegen het Besluit derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De in beroep door appellanten opgeworpen argumenten om het Besluit aan te merken als een appellabel besluit treffen derhalve geen doel.
5.5 Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.