Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2014 in de zaak tussen
[naam], te [plaats], appellant
de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Niet in geschil is dat appellant op 19 mei 2013 niet beschikte over een vergunning voor het verrichten van taxivervoer. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt om aan de juistheid van voormeld proces-verbaal te twijfelen. Verweerder heeft op grond hiervan met juistheid vastgesteld dat appellant op 19 mei 2013 het in artikel 76, eerste lid, Wp2000 neergelegde verbod om taxivervoer te verrichten zonder daartoe verleende vergunning, heeft overtreden. Verweerder was dan ook bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, is het College niet gebleken. Zoals het College eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 27 oktober 2009, ECLI:CBB:NL:2009:BK1424) hoeft verweerder in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van appellant. Niet is gebleken van omstandigheden om in dit geval een uitzondering op dat uitgangspunt te maken.