1.Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2.1.In Richtlijn 96/23/EG zijn controlemaatregelen neergelegd ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren. Furazolidon is op grond van Bijlage 1, Groep A onder 6, van Richtlijn 96/23/EG, in samenhang met Verordening EU nr. 37/2010, een niet-toegestane stof of product. Ter uitvoering van die richtlijn zijn (in Beschikking 2002/657/EG) voorschriften vastgesteld ten aanzien van de analysemethoden, die worden gebruikt bij het onderzoek van de officiële monsters en bij de interpretatie van de analyseresultaten. In artikel 23, derde lid, Richtlijn 96/23/EG is bepaald dat wanneer de helft of meer dan de helft van de monsters die genomen zijn van een representatief percentage positief is, de veehouder de keuze heeft tussen een controle op alle dieren van het bedrijf, die mogelijk verdacht zijn, en het laten doden van de betrokken dieren.
2.2.Op het bedrijf van verzoekster is, in verband met het ernstige vermoeden dat de runderen op haar bedrijf furazolidon opgenomen zouden hebben, een steekproef gedaan door van 48 kalveren een urinemonster te nemen. In 46 monsters is AOZ aangetroffen. Omdat meer dan de helft van de monsters positief testte, heeft verweerder vervolgens het primaire besluit genomen.
2.3.Verzoekster heeft voorafgaand aan de zitting van 8 augustus 2014 verweerder verzocht om een contra-analyse. De resultaten van de contra-analyse zijn ter zitting van 26 augustus 2014 gepresenteerd. Die resultaten bevestigen de eerdere positieve uitslagen van de urinemonsters, waarin AOZ was aangetroffen.
3.1.Het verzoek strekt ertoe het primaire besluit, waarbij in zoverre is besloten om alle (nog resterende) kalveren op verzoeksters bedrijf te vernietigen, te schorsen en een voorziening te treffen die ertoe zal leiden dat de kalveren niet vernietigd hoeven te worden. Verzoekster wijst op haar belang en het feit dat het vernietigen van alle kalveren waarschijnlijk zal leiden tot haar faillissement. Verzoekster voert voorts – samengevat – het volgende aan.
3.2.In de onderzochte urinemonsters is geen furazolidon aangetroffen, maar AOZ. Uit enkel deze aanwezigheid van AOZ wordt door verweerder ten onrechte afgeleid dat de kalveren zijn behandeld met furazolidon. Daarvoor bestaat geen direct bewijs. Het is volgens verzoekster de vraag of die aanwezigheid van AOZ gelijkgesteld kan worden met illegaal gebruik van furazolidon. Niet uitgesloten kan worden dat er een andere oorzaak is aan te wijzen dan het door [naam 3] B.V. geleverde voer. Verzoekster wijst er in dat verband onder meer op dat zij al ruim drie maanden geen voer (meer) betrekt van dat bedrijf, dat er ook onverklaarbare en tegenstrijdige verschillen in AOZ-waarden worden aangetroffen op de verschillende locaties ([naam 4] te [plaats 2], zie zaak AWB 14/517, en [naam 1] te [plaats 1]), waar hetzelfde voer is aangeleverd, en dat met name bij kalveren uit andere landen (dan Nederland) AOZ in sterke concentraties is aangetroffen. Nader onderzoek naar de oorzaak van de geconstateerde aanwezigheid van AOZ is dus noodzakelijk, mede vanwege de vraag naar de (civielrechtelijke) aansprakelijkheid. Voor dat nadere onderzoek is van belang dat de dieren voorlopig in leven blijven, aldus verzoekster.
3.3.Voorts betwist verzoekster dat in dit geval voldoende grondslag bestaat om tot deze maatregel over te gaan. Verweerder heeft immers geen onderzoek gedaan naar alle dieren, maar slechts volstaan met een steekproef. Het nationale recht biedt geen grondslag voor die maatregel op basis van deze steekproef. Artikel 23 van Richtlijn 96/23/EG, waarin daarvoor wellicht een grondslag gevonden zou kunnen worden, is niet of op een onjuiste wijze geïmplementeerd. Bovendien vergt die bepaling uit de richtlijn dat verzoekster de mogelijkheid krijgt alle kalveren te laten onderzoeken op AOZ, maar een dergelijk onderzoek is niet mogelijk zonder die dieren te doden. Van een keuze is feitelijk geen sprake. De door verweerder verlangde bankgarantie van € 1.000.000,- kan door verzoekster ook niet worden gesteld. De kosten van zo’n onderzoek (per kalf) wegen bovendien niet op tegen de (mogelijke) opbrengst van een kalf.
3.4Verzoekster wijst er verder nog op dat verweerder, op grond van het nationale recht, niet verplicht is om over te gaan tot het vernietigen van dieren. Uit artikel 8:15 van de Regeling diergeneesmiddelen volgt, dat dieren kunnen worden vernietigd als daaraan substanties zijn toegediend die ingevolge een EU-rechtshandeling niet aan die dieren mogen worden toegediend. Verweerder heeft in deze dus een discretionaire bevoegdheid.
In dat verband is volgens verzoekster wel opmerkelijk dat – blijkens de brieven van verweerder aan de Tweede Kamer en de daarbij gevoegde adviezen van de NVWA – voor het al in omloop gebrachte kalfsvlees en varkensvlees voor AOZ een drempelwaarde (1 microgram per kilogram) gehanteerd mag worden en dit vlees voor menselijke consumptie als veilig wordt beschouwd, terwijl de nog levende kalveren op het bedrijf van verzoekster (ongeacht de aangetroffen AOZ-waarde in de urinemonsters) allemaal vernietigd moeten worden. Voor dit onderscheid is volgens verzoekster geen rechtvaardiging te vinden. Verzoekster is van mening dat geen aanleiding bestaat de kalveren te vernietigen zolang deze niet in de handel worden gebracht, maar nog op het bedrijf verblijven.
Verzoekster wijst voorts op de brief van de Europese Commissie van 29 juli 2014, waaruit volgens haar zou blijken dat voor residuen van furazolidon in het vlees (ongeacht de diersoort) en in urine (als dierlijk bijproduct) een bovengrens van 1 microgram per kilogram als nog toelaatbaar wordt gehanteerd, en derhalve geen 0-tolerantie.
3.5Tot slot brengt verzoekster naar voren dat uit een analyse van vleesmonsters van de kalveren die naar slachterijen waren gebracht kort voordat het bedrijf onder toezicht was geplaatst en regulier waren geslacht, en waarvan later in opdracht van de NVWA alsnog het vlees is getest op de aanwezigheid van AOZ, blijkt dat dit vlees schoon was.