2.2 In deze zaak kan, mede op grond van het door appellant in zoverre niet bestreden proces-verbaal (---) van verweerders Algemene Inspectiedienst (AID), van de volgende feiten en omstandigheden worden uitgegaan.
- Op 9 maart 2000 is door het Controle Bureau Dierlijke Sector (CBD) een steekproefsgewijze controle uitgevoerd op 26 op het bedrijf van appellant aanwezige dieren. Op 20 april 2000 is gebleken dat één van de acht tot dan toe op de daartoe voorgeschreven wijze onderzochte urinemonsters positief was op stanozolol.
- Appellant had destijds een samenwerkingsovereenkomst met C, slager en boer te D, waarbij door hem uit België geïmporteerde (drachtige) runderen op het UBN nummer van de laatstgenoemde werden geregistreerd tegen een financiële vergoeding. Appellant verzorgde de dieren.
- Op 20 april 2000, de datum waarop voormelde positieve uitslag bekend werd, stonden negen runderen op het bedrijf van appellant op naam van C. Op 21 april 2000 zijn deze runderen overgeschreven op naam van appellant.
- Bij besluit van 25 april 2000 is het bedrijf van appellant op grond van artikel 4, eerste lid, van de regeling onder toezicht geplaatst (hierna: OTP).
- Op 26 april 2000 zijn vervolgens door de AID van vier op het bedrijf aanwezige runderen monsters genomen. Deze monsterneming betrof vier van de negen runderen die op 20 april 2000 nog op naam van C stonden. In het terzake opgemaakte proces verbaal, wordt melding gemaakt van toepassing van de zogenoemde wortel +1 formule op de runderen van C.
- De op 26 april 2000 genomen monsters zijn alle vier op 12 mei 2000 door het RIKILT positief bevonden op de aanwezigheid van stanozolol.
- Ambtenaren van de AID hebben op 12 mei 2000 op het bedrijf van appellant urinemonsters van in totaal 14 runderen genomen. Volgens het te dier zake opgemaakte proces-verbaal betrof deze monsterneming 12 runderen, zijnde het
"wortel +1" aantal runderen dat op 20 april 2000 op naam van appellant stond. Tevens zijn twee nog niet bemonsterde runderen die op 20 april 2000 op naam van C stonden, onderzocht.
- Vervolgens vond op 26 mei 2000 een bemonstering plaats van 62 nog niet bemonsterde runderen, die alle geregistreerd waren op naam van appellant.
- Bij besluit van 21 juni 2000 is de OTP op het bedrijf van appellant opgeheven.
- Tegen de bij het primaire besluit van 20 februari 2001 aan appellant in rekening gebrachte kosten voor de OTP ter hoogte van fl. 103.263,78 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend. Hangende bezwaar heeft verweerder dit bedrag teruggebracht tot fl. 90.103,78 (= € 40.887,31) onder mededeling aan appellant dat hem de onderzoekskosten voorafgaand aan de OTP ten onrechte in rekening waren gebracht. Dit bedrag omvatte de tijdens de OTP genomen 80 monsters à fl 800, - per stuk + 17,5% BTW, de ter uitvoering van het onderzoek in rekening gebrachte administratiekosten ten bedrage van
fl. 165,-- (€74,87), de reis-, verblijf- en arbeidsloonkosten alsmede overige kosten.
- Voormelde gecorrigeerde rekening heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 14 oktober 2003 gehandhaafd. Deze beslissing is bij de uitspraak van het College van 7 maart 2006 vernietigd.
- Daarop heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen.