Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2014 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [vestigingsplaats], appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 5].
Overwegingen
1. De exploitant van een dierentuin beschikt over een door Onze Minister verstrekte vergunning.
2. De vergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt overeenkomstig de procedure in het derde tot en met zesde lid verleend indien is voldaan aan de artikel 7 tot en met 13.
3. (…)
4. Alvorens een vergunning wordt verleend, aanzienlijk gewijzigd of geweigerd, wordt een dierentuin door Onze Minister geïnspecteerd.
9. Een voor een dierentuin verleende vergunning geldt tevens voor veranderingen van een dierentuin die niet overeenkomstig het vierde lid zijn geïnspecteerd voorafgaand aan de vergunningverlening, onder voorwaarde dat:
a. deze veranderingen geen wijziging van de vergunning eisen, maar voldoen aan de eisen van dit besluit en de aan de vergunning verbonden beperkingen en voorschriften;
(na wijziging: het negende lid, toevoeging College)is bepaald dat de vergunning ook ziet op veranderingen van een dierentuin die na de vergunningverlening plaatsvinden en derhalve niet zijn onderworpen aan een inspectie. Voorwaarde hierbij is dat in de eerste plaats de veranderingen door de reeds verleende vergunning worden gedekt en dat de vergunning niet behoeft te worden gewijzigd. In de tweede plaats dient het voornemen tot de verandering aan Onze Minister te worden gemeld en ten slotte dient de vergunninghouder een schriftelijke bevestiging te hebben ontvangen inhoudende dat de verandering kan plaatsvinden onder de huidige vergunning. Onder een verandering kan worden verstaan een wijziging of uitbreiding van een dierentuin. Met een verandering wordt niet bedoeld iedere mutatie die zich door bijvoorbeeld geboorte of sterfte van een dier voordoet."
De adviezen waar verweerder naar verwijst zijn inhoudelijk niet duidelijk en/of concludent nu daarin veelal meer sprake is van een mening van de visitatiecommissie over hoe het in sommige situaties beter zou zijn dan dat sprake is van een afwijzing omdat de door appellante beoogde wijzigingen in strijd zouden zijn met het Dierentuinenbesluit. Ter zitting heeft appellante daaraan toegevoegd dat er geen inspectie ter plaatse is geweest voorafgaand aan de afwijzingen. Evenmin is het appellante duidelijk wat zij zou moeten veranderen, in de optiek van verweerder, om de wijzigingen wel te kunnen doorvoeren. Bij de hoorzitting was niemand van de visitatiecommissie aanwezig om enige uitleg te geven.
Nu onduidelijk is op basis waarvan verweerder de beoogde wijzigingen heeft afgewezen ontbeert het bestreden besluit een goede voorbereiding en juiste motivering en kan daarom niet in stand blijven.
Ook stelt appellante dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarde dat zij de wijzigingen vóóraf schriftelijk dient te melden.
De door appellante aangevraagde wijzigingen zijn door de visitatiecommissie beoordeeld en deze commissie heeft verweerder geadviseerd de wijzigingen niet toe te staan. De situatie bij appellante, zoals de afmetingen van de verblijven en de collectie, was bij de visitatiecommissie bekend zodat voor de beoordeling van deze wijzigingen geen bezoek noodzakelijk was. Het betreft een “papieren” afwijzing.
Appellante heeft geen verklaringen van een deskundige overgelegd op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn te twijfelen aan de adviezen van de visitatiecommissie.
De stelling van appellant dat hij – de onderhavige – wijzigingen niet voorafgaand hoefde te melden volgt het College dan ook niet.
In de door verweerder genoemde uitspraak van het College van 9 augustus 2007 heeft het College geoordeeld dat verweerder zich bij de beslissing over een aanvraag voor een vergunning in het kader van het Dierentuinenbesluit mag baseren op de bevindingen van deze commissie. Dit geldt naar het oordeel van het College eveneens voor de beoordeling van meldingen van veranderingen van een dierentuin als bedoeld in artikel 4, negende lid, van het Dierentuinenbesluit.
Het College stelt allereerst vast dat deze adviezen uit niet meer bestaan dan een e-mail van respectievelijk 5 december 2011 en 3 januari 2012 van [naam 6] aan [naam 7]. De functie van deze personen en in welke relatie zij staan tot de visitatiecommissie is onduidelijk gebleven. Uit de e-mail blijkt voorts niet uit welke personen de commissie heeft bestaan, of de commissie onderling heeft overlegd en evenmin blijkt hieruit op basis van welke informatie de commissie tot het negatieve advies is gekomen.
Beslissing
- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze
- houdt iedere verdere beslissing aan.
mr. N.A. Schimmel, in aanwezigheid van L.C. Bannink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.