ECLI:NL:CBB:2014:205

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
AWB 13/656
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tariefbeschikkingen van de Nederlandse Zorgautoriteit voor de budgetjaren 2009 en 2010

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 mei 2014, werd het beroep van de Stichting Algemeen Christelijk Ziekenhuis Groningen tegen de Nederlandse Zorgautoriteit behandeld. Het geschil betrof de tariefbeschikkingen over de budgetjaren 2009 en 2010, die volgens appellante onterecht geen vergoeding voor extra opleidingsplaatsen bevatten. De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere uitspraak van het College van 14 mei 2013, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van 4 november 2009 gegrond werd verklaard. Dit besluit had betrekking op de tariefbeschikking van 17 december 2008, die de tarieven voor 2008 vaststelde. Appellante stelde dat de uitspraak van 2013 ook gevolgen had voor de latere tariefbeschikkingen van 2009 en 2010, maar het College oordeelde dat deze tariefbeschikkingen op een ander tijdvak betrekking hadden en niet konden worden gezien als een intrekking of wijziging van de eerdere beschikking. Het College concludeerde dat de stelling van appellante dat haar beroep op grond van artikel 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht ook betrekking had op de latere tariefbeschikkingen, niet kon slagen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 13/656
13950

Uitspraak van de meervoudige kamer van 14 mei 2014 in de zaak tussen

Stichting Algemeen Christelijk Ziekenhuis Groningen, appellante

(gemachtigde: prof. mr. J.G. Sijmons),
en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. L. Cats).

Procesverloop

Bij tariefbeschikking van 17 december 2008 heeft verweerster de tarieven vastgesteld die door appellante met ingang van 1 januari 2009 in rekening kunnen worden gebracht. In de tariefbeschikking is een nacalculatie over 2008 verwerkt.
Bij brief van 28 januari 2009 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen deze tariefbeschikking omdat er in het budget voor 2008 geen vergoeding voor de zogenaamde extra opleidingsplaatsen was opgenomen.
Bij besluit van 4 november 2009 heeft verweerster het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2013 heeft het College beslist op het beroep dat appellante tegen het besluit van 4 november 2009 had ingesteld (ECLI:NL:CBB:2013:CA3050). Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en aan verweerster opgedragen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen.
Bij brief van 11 juli 2013 heeft appellante aan verweerster meegedeeld dat die uitspraak volgens haar inhoudt dat niet alleen voor het jaar 2008 maar ook voor de jaren 2009 en 2010 een vergoeding had moeten worden gegeven. In die brief heeft appellante verzocht om een extra vergoeding voor 2009 ten bedrage van € 392.265 en voor 2010 ten bedrage van € 108.608.
Bij besluit van 25 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante van 28 januari 2009 alsnog gegrond verklaard en vergoedingen voor extra plaatsen voor verpleegkundige vervolgopleidingen en opleidingen voor medisch ondersteunende functies toegevoegd aan het budgetjaar 2008. Verweerster heeft daarbij de tariefbeschikking van 17 december 2008 in die zin herroepen. Daarnaast merkt verweerster op dat zij separaat zal beslissen op het verzoek van appellante van 11 juli 2013.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor appellante zijn eveneens [naam 1] en [naam 2] verschenen. Voor verweerster is ook
[naam 3] verschenen.

Overwegingen

1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster aan appellantes budget voor 2008 vergoedingen voor extra plaatsen voor verpleegkundige vervolgopleidingen en opleidingen voor medisch ondersteunende functies toegevoegd. Tussen partijen is deze correctie van de nacalculatie van het budgetjaar 2008 niet meer in geschil. Het geschil betreft uitsluitend de vraag of verweerster in het bestreden besluit daarnaast had moeten beslissen dat appellante ook voor de budgetjaren 2009 en 2010 een vergoeding voor extra opleidingsplaatsen had moeten krijgen voor die medewerkers die in opleiding waren per 1 oktober 2008 en per 1 oktober 2009 of 1 oktober 2010 hun opleiding nog niet hadden afgerond.
2.
Appellante voert aan dat verweerster onjuist, althans onvolledig gevolg heeft gegeven aan bovengenoemde uitspraak van het College. Volgens appellante is de strekking van deze uitspraak dat verweerster de nadelige effecten op het opleidingsbudget die het gevolg zijn van de verkeerde tariefbeschikking van 17 december 2008 in de nieuwe beslissing op bezwaar dient te corrigeren. Daarnaast stelt appellante dat op basis van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar en beroep dat was ingesteld tegen deze tariefbeschikking, mede gericht is tegen alle latere tariefbeschikkingen waarin de verkeerde beslissing doorwerkte.
Voorts betoogt appellante dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij geen afzonderlijk bezwaar gemaakt heeft tegen de tariefbeschikkingen over 2009 en 2010. Zij heeft in haar bezwaarschrift van 28 januari 2009 al opgemerkt dat de vergoeding voor extra opleidingsplaatsen 2009 en 2010 moet worden verdisconteerd in de aanvaardbare kosten van de betreffende jaren. Verder kunnen reeds goedgekeurde tariefbeschikkingen worden aangepast indien er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden; ter zitting heeft appellante betoogd dat de uitspraak van het College van 14 mei 2013 als een nieuw feit beschouwd moet worden.
3.
Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij in het bestreden besluit de uitspraak van het College juist heeft uitgevoerd nu zij ten gunste van appellante de nacalculatie van het budgetjaar 2008 heeft gecorrigeerd; appellante heeft ingestemd met deze correctie. Deze correctie over 2008 heeft geen gevolgen voor de rekenstaten die horen bij de budgetjaren 2009 en verder. Verweerster stelt dat het College uitsluitend voor het jaar 2008 heeft geoordeeld dat het beëindigen van de vergoedingen voor extra opleidingsplaatsen niet terecht is geweest en dat het College niet heeft geoordeeld over het beëindigen van de extra vergoedingen voor opleidingsplaatsen vanaf 2009. Artikel 6:19 Awb is niet van toepassing, omdat de besluiten waarmee de budgetten van 2009 en 2010 zijn vastgesteld niet kunnen worden beschouwd als een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het besluit waarbij het budget van 2008 is herzien.
Daarnaast voert verweerster aan dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten inzake de nacalculaties over 2009 en 2010, ook niet in haar bezwaar tegen het jaar 2008. Daarmee staan deze besluiten in rechte vast. Verweerster is bovendien van mening dat, nu de tariefbeschikkingen tevens zijn gericht aan de zorgverzekeraars, zij met het oog op de rechtszekerheid jegens de zorgverzekeraars onzorgvuldig zou handelen indien zij de tariefbeschikkingen met de nacalculaties over 2009 en 2010 zou openbreken. Verder merkt verweerster op dat zij op het verzoek van appellante van 11 juli 2013 om toekenning van een extra vergoeding over de jaren 2009 en 2010 een separate beslissing heeft genomen op
13 augustus 2013. Tegen dat besluit loopt nog een bezwaarprocedure, zodat het geding niet op dat besluit kan zien.
4.
Het College overweegt dat de uitspraak van het College van 14 mei 2013 betrekking heeft op het beroep dat appellante had ingesteld tegen de bij het besluit van 4 november 2009 gehandhaafde tariefbeschikking van 17 december 2008, voor zover daarbij het budget van appellante over 2008 is verlaagd op de grond dat geen beleidsregel (meer) voorziet in vergoeding van kosten van als extra aan te merken opleidingsplaatsen voor gespecialiseerde verpleegkunde en ondersteunende medische beroepen. Anders dan appellante heeft betoogd, heeft deze uitspraak geen betrekking op besluiten van verweerster over de budgetjaren 2009 en 2010. Ook het besluit van verweerster van 25 juli 2013 waartegen het onderhavige beroep is gericht, heeft uitsluitend betrekking op het budgetjaar 2008.
Verder stelt het College vast dat de tariefbeschikkingen van verweerster over de budgetjaren 2009 en 2010 op een ander tijdvak betrekking hebben dan de bij het besluit van 4 november 2009 gehandhaafde tariefbeschikking van 17 december 2008. Gelet hierop is het College van oordeel dat de tariefbeschikkingen over 2009 en 2010 niet gezien kunnen worden als een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van de bij het besluit van 4 november 2009 gehandhaafde tariefbeschikking van 17 december 2008. De stelling van appellante dat haar beroep tegen het besluit van 4 november 2009 op grond van artikel 6:18 en 6:19 Awb mede betrekking heeft op de tariefbeschikkingen van verweerster over de budgetjaren 2009 en 2010 kan daarom niet slagen.
Nu de tariefbeschikkingen over de budgetjaren 2009 en 2010 in deze procedure niet aan de orde zijn behoeft hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd geen bespreking.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. F.E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.E. Mulder