In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 mei 2014, in de zaak tussen Liander N.V. (appellante) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) (verweerster), werd een bindende aanwijzing van ACM aan Liander beoordeeld. ACM had op 26 juni 2012 een bindende aanwijzing gegeven aan Liander, waarin werd geëist dat Liander maatregelen zou nemen om de geheimhouding van vertrouwelijke klantgegevens te waarborgen, in het kader van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Liander had bezwaar gemaakt tegen deze aanwijzing en verzocht om rechtstreeks beroep bij het College, wat door ACM werd toegestaan.
Tijdens de zitting op 27 maart 2014 werd het procesverloop besproken, waarbij Liander stelde dat de bindende aanwijzing niet proportioneel was en dat ACM niet bevoegd was om deze aanwijzing te geven. Het College nam de niet betwiste feiten in overweging, waaronder de juridische splitsing van Liander en Nuon CCC per 1 juli 2009, en de beëindiging van de uitbestedingsrelatie per 1 augustus 2013. Liander voerde aan dat de maatregelen die ACM had opgelegd, niet alleen onterecht waren, maar ook onredelijk hoge kosten met zich meebrachten.
Het College oordeelde dat de bindende aanwijzing van ACM niet voldoende gemotiveerd was en dat de opgelegde maatregelen niet in verhouding stonden tot de doelen die ACM wilde bereiken. Het College concludeerde dat de bindende aanwijzing in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd ACM veroordeeld in de proceskosten van Liander, vastgesteld op € 974,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen en de proportionaliteit van bestuursdaden.