In deze zaak, die werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, stond het geschil centraal over het in rekening brengen van systeemdienstentarieven door Stedin Netbeheer B.V. aan Dordrecht Energy Supply Company C.V. (Desco). De Autoriteit Consument en Markt (ACM) had eerder een klacht van Desco gegrond verklaard, waarin werd gesteld dat Stedin ten onrechte systeemdienstentarieven in rekening had gebracht, omdat Desco geen elektriciteit verbruikte. De zaak betreft de periode van 1 januari 2002 tot 1 juli 2011, waarin Stedin systeemdienstentarieven in rekening bracht voor diensten die door TenneT TSO B.V. werden uitgevoerd. Desco, een commanditaire vennootschap die elektriciteit produceert, betwistte de rechtmatigheid van deze tarieven en stelde dat zij geen afnemer was in de zin van de Elektriciteitswet 1998.
Het College oordeelde dat Desco wel degelijk als partij kon worden aangemerkt onder artikel 51 van de Elektriciteitswet, omdat zij in geschil was met Stedin over de in rekening gebrachte tarieven. Stedin voerde aan dat de klacht van Desco niet ontvankelijk was, omdat Desco geen netgebruiker was. Het College verwierp deze stelling en stelde vast dat Stedin verantwoordelijk was voor de rechtmatigheid van het in rekening brengen van de tarieven. De rechtbank concludeerde dat Stedin in strijd had gehandeld met artikel 30, tweede lid, van de Elektriciteitswet, omdat Desco geen elektriciteit verbruikte en dus geen systeemdienstentarief verschuldigd was.
De uitspraak van het College bevestigde de beslissing van ACM en verklaarde het beroep van Stedin ongegrond. Het College benadrukte dat de zorgvuldigheid en motivering van ACM in deze procedure niet ter discussie stonden, aangezien de kern van het geschil lag in de vraag of Stedin haar wettelijke verplichtingen had nageleefd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 april 2014.