Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2014 in de zaak tussen
[bedrijf] B.V. (10/1398) en maatschap [naam 1] en [naam 2] (10/1399) beide te [vestigingsplaats], appellanten
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
[naam 4], werkzaam bij de (toenmalige) Algemene Inspectiedienst (AID) en
[naam 5], dierenarts te Genk.
Overwegingen
In de besluiten van 17 november 2010 en in de herziene besluiten van 8 september 2011 heeft verweerder vermeld dat appellanten de randvoorwaarden aangaande de verplichting tot centraal melden van mutaties aan het systeem voor identificatie en registratie van dieren (I&R) en aangaande dierenwelzijn hebben overtreden. Een deel van deze randvoorwaarden is opzettelijk overtreden. Dit resulteert in een subsidiekorting van 60 %. In die besluiten komt de weigering van slachtpremie niet aan de orde.
Het College heeft, mede gelet op het feit dat het hier om een imperatieve weigeringsgrond gaat en gelet op de vertraging in de besluitvorming, die anders zou ontstaan, grond gevonden te oordelen, dat in de primaire besluiten de weigering van de slachtpremie reeds is neergelegd. Daarbij heeft het College in de overweging betrokken, dat appellanten bij de indiening van hun bezwaarschriften hebben aangegeven, de besluiten ook zo op te vatten.
Bij de besluiten van 8 september 2011, waarin de bezwaren ongegrond zijn verklaard, is dus ook de weigering van de slachtpremie gehandhaafd.
8 september 2011 voor vernietiging in aanmerking komen. Het College zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van die besluiten in stand kunnen blijven.
Het College constateert met verweerder, dat in dit geval de korting van 60 % geen betekenis heeft, als de weigering van de slachtpremie in stand blijft. Derhalve zal het College eerst bezien of het rechtsgevolg van de besluiten tot weigering van de slachtpremie over het jaar 2009 in stand gelaten kan worden. In dat geval hebben appellanten geen belang bij een oordeel over de vraag of de subsidiekorting van 60 % terecht is opgelegd, zodat het College daarover niet hoeft te beslissen.
Ter zake van de overtredingen op het gebied van I&R bevinden zich uitgebreide processen-verbaal onder de door verweerder overgelegde stukken. Daarin is vastgesteld, dat grote aantallen runderen niet zijn aan- of afgemeld: 661 runderen zijn niet binnen een termijn van zeven werkdagen aan I&R gemeld; 10 moeder-nakomelingen zijn onjuist gemeld aan het I&R-systeem en er waren op het bedrijf Belgische runderen zonder certificaat of paspoort, die niet bekend waren bij I&R.
(…)
2. Indien de opzettelijke niet-naleving betrekking heeft op een specifieke steunregeling, wordt de landbouwer voor het betrokken kalenderjaar van die steunregeling uitgesloten (…)”.
(…)
2. De beoordeling van opzet gebeurt in ieder geval aan de hand van de volgende criteria:
a. in de omschrijving van de betrokken randvoorwaarde wordt een rechtstreeks verband met de opzettelijkheid van de niet-naleving gelegd;
b. de mate van complexiteit van de betreffende randvoorwaarde;
c. de vraag of er sprake is van langdurig bestendig beleid;
d. de vraag of er sprake is van een actieve handeling dan wel bewust nalaten van een handeling;
e. de omstandigheid dat de landbouwer reeds eerder op de hoogte is gesteld van onvolkomenheden in de naleving ten aanzien van de betreffende randvoorwaarde;
f. de mate waarin de randvoorwaarde niet wordt nageleefd.
4. Indien de opzettelijke niet-naleving betrekking heeft op een specifieke steunregeling, wordt de landbouwer hiervoor voor het betrokken kalenderjaar uitgesloten. Dit betreft in ieder geval niet-naleving van de bepalingen van
(…)
1. Elke houder van dieren (…) stelt (…) de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)”.
Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellanten de hier bedoelde randvoorwaarde opzettelijk hebben overtreden. Appellanten hebben vervolgens niets aangevoerd, dat zou kunnen leiden tot de conclusie, dat zij de toestand van niet-naleving van de randvoorwaarden niet hebben beoogd of de mogelijkheid van niet-overeenstemming op zijn minst niet zouden hebben aanvaard.
Beslissing
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 17 november 2010 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 8 september 2011 gegrond;
- vernietigt deze besluiten;
- bepaalt dat het rechtsgevolg van de vernietigde besluiten, dat de slachtpremie over het jaar 2009 geheel wordt geweigerd, in stand blijft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 731;
- bepaalt dat verweerder het door appellanten betaalde griffierecht ad € 596 vergoedt.