Het College overweegt dat uit deze introductie niet kan worden afgeleid, dat het hier zou gaan om toepassing van de bestuursdwang, die bij de besluiten van 17 september 2009 was aangezegd.
In het rapport worden vervolgens de bevindingen van de controle op 20 oktober 2009 beschreven. Daarbij worden bevindingen gerapporteerd die leiden tot de conclusie dat de verzorging en huisvesting van de dieren zodanig was, dat sprake was van strijd met de artikelen 36, eerste en derde lid, en 37 van de Gwd en het Besluit welzijn productiedieren.
Bij de besluiten van 29 oktober 2009 wordt voorts uitdrukkelijk een beroep gedaan op artikel 5:31, tweede lid, Awb. Genoemd artikel 5:31 betreft de situatie dat sprake is van een zodanig spoedeisend geval dat bestuursdwang moet worden toegepast, zonder dat er tijd is een last als bedoeld in artikel 5:24 Awb uit te vaardigen, waarin de overtreder nog een laatste hersteltermijn wordt geboden. Dan kan een bestuursorgaan een besluit nemen dat direct bestuursdwang zal worden toegepast. Het tweede lid beschrijft de nog urgentere situatie, dat ook een dergelijk besluit niet kan worden afgewacht. Dan wordt direct bestuursdwang toegepast en wordt de beslissing daartoe eerst later in een besluit als bedoeld in het eerste lid, neergelegd.
Het College maakt hieruit op, dat verweerder in dit geval niet beoogde gebruik te maken van de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang, die hij, nu de hersteltermijn inmiddels verstreken was, aan de besluiten van 17 september 2009 kon ontlenen.
Nu verweerder op 20 oktober 2009 geen als zodanig gemarkeerde nieuwe overtredingen had geconstateerd, maar in het besluit van 29 oktober 2009 overwoog dat appellanten, ondanks de vele verzoeken om verbetering, onvoldoende veranderingen hadden aangebracht in de huisvesting en verzorgingssituatie van hun dieren en aldus volhardden in de reeds eerder geconstateerde overtredingen, bestond er echter, gelet op het bepaalde in artikel 5:6 Awb, geen grond om een beroep te doen op artikel 5:31 Awb.
Gelet daarop komen de bestreden besluiten, voorzover daarbij de bezwaren tegen de besluiten van 29 oktober 2009 ongegrond verklaard werden, voor vernietiging in aanmerking. De besluiten van 29 oktober 2009 zullen door het College herroepen worden.
5.4 Aangezien appellanten in beroep de beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang van 17 maart 2010 hebben betwist, hebben ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, Awb, de beroepen tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op die beschikking.
Gelet op de herroeping van de besluiten van 29 oktober 2009 zouden de kosten verbonden aan de op 20 oktober 2009 door een medewerker van Agrarische bedrijfsverzorging verrichte werkzaamheden uitsluitend op appellanten verhaald kunnen worden, als deze werkzaamheden geacht zouden kunnen worden ter uitvoering van de besluiten van 17 september 2009 verricht te zijn. Het College is echter van oordeel, dat daarvan geen sprake is, nu de aanleiding om de medewerker op te roepen niet gelegen was in het feit, dat aan de last onder dwangsom nog geen uitvoering was gegeven, maar in het feit, dat door de aanhouding van appellant A de vrees bestond, dat de basale dagelijkse verzorging van de dieren nu ook in gevaar zou komen. Toen daarin toch door eigen personeel en familieleden in aanvaardbare mate bleek te kunnen worden voorzien, heeft de medewerker een aantal werkzaamheden uitgevoerd, waarvan echter in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat daarmee in betekenende mate uitvoering is gegeven aan de last onder dwangsom, die in de besluiten van 17 september 2009 was neergelegd. Daarom zal het College het beroep, ook voor zover het tegen dit besluit gericht is, gegrond verklaren en dit besluit herroepen,
5.5 Het College ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door appellanten in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte kosten. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1748,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, in drie samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht).
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarin het bezwaar tegen de besluiten van 29 oktober 2009 ongegrond is
verklaard;
- herroept de besluiten van 29 oktober 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten;
- vernietigt de beschikking van 17 maart 2010;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1748,- (zegge:
zeventienhonderdachtenveertig euro);
- bepaalt dat verweerder het door appellanten ten behoeve van de drie beroepen betaalde griffierecht ad € 746,- (zegge:
zevenhonderdzesenveertig euro) vergoedt.