ECLI:NL:CBB:2012:BY0182

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/707 AWB 10/708 AWB 10/709
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang in verband met dierenwelzijnsproblemen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in drie samenhangende zaken met betrekking tot de toepassing van bestuursdwang door de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De appellanten, bestaande uit maatschap A en B, A en C B.V., hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris die hun bezwaren tegen eerdere besluiten ongegrond verklaarden. Deze eerdere besluiten betroffen een preventieve last onder bestuursdwang en de uitvoering daarvan, waarbij de Staatssecretaris had vastgesteld dat de dierenwelzijnsregels niet werden nageleefd. Tijdens inspecties door de Algemene Inspectiedienst (AID) waren ernstige tekortkomingen geconstateerd, waaronder onvoldoende verzorging en huisvesting van de dieren. De appellanten voerden aan dat zij niet in overtreding waren en dat de bestuursdwang onterecht was toegepast.

Het College heeft vastgesteld dat de appellanten de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) hebben overtreden door de nodige zorg voor de dieren te verwaarlozen. De bestuursdwang was gerechtvaardigd, gezien de spoedeisendheid van de situatie, waarbij de gezondheid en het welzijn van de dieren in het geding waren. De appellanten hebben onvoldoende aangetoond dat de door de AID geconstateerde tekortkomingen niet bestonden of dat zij deze tijdig hadden hersteld. Het College heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard voor de besluiten van 17 september 2009, maar de besluiten van 29 oktober 2009 vernietigd, omdat de toepassing van bestuursdwang niet correct was gemotiveerd. Tevens zijn de kosten van de bestuursdwang herroepen en is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/707, 10/708 en 10/709 3 oktober 2012
11200 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Uitspraak in de zaken van:
maatschap A en B (AWB 10/707),
A (AWB 10/708) en
C B.V. (AWB 10/709)
allen te X, appellanten,
gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Bakker Schut, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brieven van 14 juli 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen drie in hoofdzaak gelijkluidende besluiten van verweerder van 4 juni 2010, waarbij verweerder de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 17 september 2009 en 29 oktober 2009 ongegrond heeft verklaard.
Bij de besluiten van 17 september 2009 heeft verweerder een preventieve last onder bestuursdwang opgelegd aan appellanten. Bij de besluiten van 29 oktober 2009 heeft verweerder besloten omtrent de op 20 oktober 2009 uitgevoerde bestuursdwang.
Bij beschikking van 17 maart 2010 heeft verweerder de kosten van de bestuursdwang vastgesteld.
Op 12 augustus 2010 zijn de gronden van de beroepen ingediend.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Op 14 maart 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Voor appellanten zijn verschenen hun gemachtigde, A en B alsmede D te Y, adviseur van appellanten. Voor verweerder zijn verschenen de gemachtigde, alsmede J.A. Slingerland, werkzaam bij de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) en dr. K.G.J. Vanlauwe, dierenarts te Genk.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt voor zover hier van belang:
" Artikel 5:6
Het bestuursorgaan legt geen herstelsanctie op zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Artikel 5:31c
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of een beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist."
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) bepaalt voor zover hier van belang:
" Artikel 36
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(…)
3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Artikel 38
Bij algemene maatregel van bestuur worden voor bij die maatregel aangewezen categorieën van houders van dieren van bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van dieren regelen gesteld omtrent de verzorging, voedering, drenking, behandeling en het africhten van dieren.
Artikel 106
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen."
Het Besluit welzijn productiedieren bepaalt voor zover hier van belang:
" Artikel 3
(…)
3. Een dier wordt, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, beschermd tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico's.
Artikel 4
(…)
3. Een dier dat ziek of gewond lijkt, wordt onmiddellijk op passende wijze verzorgd. Wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.
4. Een dier krijgt een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften wordt voldaan.
5. Het toegediende voeder en drinken alsmede de wijze van toediening brengen het dier geen onnodig lijden of letsel toe.
(…)
Artikel 5
(…)
2. Een ziek of gewond dier wordt zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen. Het onderkomen bestaat zo nodig uit droog strooisel.
(…)
4. Behuizing en inrichtingen voor de beschutting van een dier zijn zodanig geconstrueerd en verkeren in een zodanige staat van onderhoud dat er geen scherpe randen of uitsteeksels zijn die het dier kunnen verwonden.
(…)
8. Een dier heeft toegang tot een toereikende hoeveelheid schoon water of kan op een andere wijze aan zijn behoefte aan water voldoen.
9. Een voeder- of drinkinstallatie is zo ontworpen, gebouwd en geplaatst dat het gevaar voor verontreiniging van voeder en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum worden beperkt.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In de periode tussen 18 mei en 24 juni 2009 heeft de AID onderzoeken uitgevoerd op de locatie E te X. Op genoemde locatie is van ieder van de appellanten een bedrijfsvestiging met een UBN geregistreerd. De daar aanwezige runderen waren niet gescheiden per bedrijf gehuisvest. Bij de onderzoeken zijn diverse onregelmatigheden op het gebied van dierenwelzijn geconstateerd.
- Bij brief van 13 juli 2009 heeft verweerder een vooraankondiging bestuursdwang/last onder dwangsom gegeven. De brief houdt in dat appellanten vóór 20 juli 2009 de in deze brief vermelde maatregelen dienen te nemen op het gebied van hygiëne op en rond het erf en op het gebied van huisvesting en verzorging van de aanwezige dieren.
- Op 27 augustus 2009 heeft de AID een hercontrole uitgevoerd en geconstateerd dat een aantal in de vooraankondiging opgenomen aspecten niet dan wel onvoldoende was verbeterd.
- Bij besluiten van 17 september 2009 heeft verweerder aan appellanten een last onder bestuursdwang opgelegd. Appellanten dienen vóór 15 oktober 2009 zorg te dragen voor een adequate afvoer van het regenwater van het erf en vóór 1 oktober 2009 de in de besluiten genoemde maatregelen te treffen op het gebied van huisvesting en verzorging van de aanwezige dieren. Bij deze last wordt in verband met nieuw geconstateerde overtredingen reeds een vooraankondiging gedaan voor een nieuwe last.
- Op 28 oktober 2009 hebben appellanten tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
- Op diverse data in oktober 2009 hebben op het bedrijf van appellanten hercontroles plaatsgevonden.
- Het AID-rapport van 22 oktober 2009 vermeldt dat tijdens de controle op 20 oktober 2009 bleek dat veel werkzaamheden nog moesten worden verricht, waarvan sommige met spoed, zodat bij wijze van spoedbestuursdwang via de Agrarische Bedijfsverzorging een extra arbeidskracht is ingeschakeld die geholpen heeft bij het ruimen van rommel en uitstekende delen in de weiden met koeien, het instrooien van hokken, het verplaatsen van zieke en gewonde runderen en het opruimen van kadavers.
- Bij besluiten van 29 oktober 2009 heeft verweerder aangegeven dat de runderen niet vrij waren van dorst, onjuiste/onvoldoende voeding, fysiek en fysiologisch ongerief, verwondingen en ziektes. Zij waren niet vrij om hun normale gedrag te vertonen, niet vrij van angst en chronische stress. Appellanten hebben willens en wetens en zonder redelijk doel het welzijn en de gezondheid van de dieren benadeeld, zodat verweerder op 20 oktober 2009 zonder voorafgaande last tot uitvoering van bestuursdwang is overgegaan.
- Tegen deze besluiten hebben appellanten op 10 december 2009 bezwaar gemaakt.
- Nadat een hoorzitting heeft plaatsgevonden heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
Verweerder heeft het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen.
Artikel 36 Gwd regelt het verbod op dierenmishandeling. Er is sprake van welzijnsbenadeling van dieren indien niet is voldaan aan volgende criteria: (i) de dieren zijn gevrijwaard van honger, dorst of onjuiste voeding; (ii) de dieren zijn gevrijwaard van fysiek en fysiologisch ongerief, pijn, verwonding, ziektes, terwijl ongemakken snel en adequaat worden gediagnosticeerd en behandeld; (iii) de dieren zijn gevrijwaard van angst en chronische stress en (iv) de dieren zijn vrij om een normaal en soorteigen gedragspatroon te volgen.
Er is terecht bestuursdwang toegepast omdat appellanten niet hebben voldaan aan het al op 13 juli 2009 gedane verzoek het erf inclusief dieren op orde te brengen, waarbij spoed bij het opruimen van de kadavers vanuit oogpunt van hygiëne en gezondheid noodzakelijk was.
De aanschrijvingen zijn gericht tot de juiste personen aangezien respectievelijk maatschap A en B, A en C B.V. eigenaar zijn van dieren, stallen en weilanden en overtreder zijn.
Het argument dat sprake was van kleinschalige werkzaamheden die ook door het personeel van appellante konden worden gedaan laat onverlet dat er geen of onvoldoende gehoor is gegeven aan de eerdere aanschrijving om de werkzaamheden te verrichten.
Met betrekking tot de opvatting van appellanten dat de kans op verwonding zo klein is dat handhaving niet gerechtvaardigd is overweegt verweerder dat loshangend prikkeldraad, hout, plastic en metalen in de wei de veiligheid en het welzijn van het dier kunnen schaden. Daardoor is in strijd gehandeld met de artikelen 36 en 37 Gwd.
Naar de mening van verweerder is de begunstigingstermijn die liep van 15 juli tot 1 dan wel 15 oktober 2009 niet te kort omdat appellanten aldus ruim de tijd hebben gekregen om de opgelegde maatregelen te treffen.
Tot slot is niet gebleken dat de medewerker van de Agrarische bedrijfsverzorging op 20 oktober 2009 koeien heeft gemolken, hetgeen begrijpelijk is omdat er ten aanzien van deze activiteiten geen maatregelen zijn opgelegd.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben samengevat weergegeven het volgende aangevoerd.
Aan de gestelde Gwd-criteria is voldaan en door verweerder zijn te vergaande conclusies getrokken uit de aangetroffen situatie. De bezoeken zijn een momentopname en dagelijks ontstaan nieuwe situaties die onverwijld worden opgelost. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan of een geconstateerde tekortkoming een nieuw feit betrof of een oud feit dat hersteld werd. Aangezien niet duidelijk is welke maatregelen verband houden met welke overtredingen, is evenmin duidelijk of deze voortkomen uit de beweerde overtredingen waarop de aanschrijving van 18 september 2009 ziet of dat zij direct verband houden met de vermeende overtredingen van de aanschrijving van 29 oktober 2009. Dit leidt reeds tot de conclusie dat de bestreden besluiten wegens een onvoldoende zorgvuldig onderzoek en onvoldoende draagkrachtige motivering niet kunnen standhouden. Daar komt bij dat de overtredingen van de Gwd niet zijn onderschreven door de dierenarts die regelmatig op het bedrijf van appellanten aanwezig is. Deze geeft aan dat de gezondheid en het welzijn van de dieren voldoende is gewaarborgd. Al met al kan niet gesteld worden dat door appellanten enige overtreding is begaan.
Op 20 oktober 2009 is een medewerker van de Agrarische bedrijfsverzorging ingeschakeld aangezien de heer A die dag was meegenomen voor verhoor. De medewerker kwam op die dag om te melken, maar omdat er al gemolken was en de medewerking overbodig was, heeft hij in overleg met de AID de afrastering van de weide gecontroleerd en uit de wei enkele blokjes hout meegenomen. Voor de medewerker waren verder geen werkzaamheden. Appellanten betwisten dat hij zieke en gewonde dieren heeft verplaatst en kadavers heeft opgeruimd.
Appellanten betwisten eveneens de kosten van de bestuursdwang ter hoogte van € 167,43 omdat zij niet zijn onderbouwd. Daarnaast wordt de noodzaak van de getroffen maatregelen niet aanwezig geacht, want het werk dat door de medewerker van de Agrarische bedrijfsverzorging is gedaan had evengoed door het personeel van appellanten kunnen worden gedaan. Op dit punt zijn de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
Subsidiair stellen appellanten zich op het standpunt dat als er al een overtreding is begaan deze dusdanig gering is dat redelijkerwijs van handhaving had moeten worden afgezien. In dit verband merken appellanten op dat de kosten van de bestuursdwangmaatregelen op hen worden verhaald en dat de besluiten tot negatieve publiciteit hebben geleid die een zware wissel trekt op de bedrijfsresultaten. Deze gevolgen zijn onevenredig te achten. Als gevolg van de bestuursdwang worden appellanten uitgesloten van slachtpremie. Het komt appellanten voor als zou verweerder de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang hebben aangewend om de op schrift gestelde overtredingen ten grondslag te leggen aan het besluit tot afwijzing van de slachtpremie. Aldus heeft verweerder in strijd gehandeld met het verbod van détournement de pouvoir.
Ten aanzien van de besluiten van 29 oktober 2009 hebben appellanten aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de te treffen maatregelen te concretiseren en aan te geven hoe de overtredingen ongedaan moeten worden gemaakt. Het is niet duidelijk of de bedrijfsverzorger de overtredingen wel ongedaan heeft gemaakt. Er wordt slechts melding gemaakt van enkele werkzaamheden die niet (allemaal) overeenkomen met de vermelde overtredingen. Verweerder heeft de overtredingen niet zelf ongedaan gemaakt. Om deze redenen moet worden geconcludeerd dat er geen spoedeisendheid heeft bestaan zodat verweerder niet op goede gronden heeft kunnen overgaan tot het direct toepassen van maatregelen en tot het nalaten van het stellen van een termijn om de beweerde overtredingen op te heffen. Ook om deze reden kunnen de bestreden besluiten geen stand houden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verweerder bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Deze vraag spitst zich toe op de vraag of appellanten de artikelen 36 en 37 Gwd hebben overtreden.
5.2 Met verweerder is het College van oordeel dat appellanten zonder redelijk doel het welzijn en de gezondheid van de door hen gehouden dieren hebben benadeeld en aan die dieren de nodige verzorging hebben onthouden. Ieder van appellanten is voor de ongesplitste bedrijfsvoering in gelijke mate verantwoordelijk. Het College overweegt voorts als volgt.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie op het bedrijf van appellanten een ernstige aantasting inhield van het welzijn van de dieren en voldoende duidelijk gesteld welke maatregelen in dit verband moesten worden getroffen. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op de bevindingen van inspecteurs van de AID tijdens talloze controles, die steeds uitwezen dat de bedrijfsvoering en de wijze waarop de op het bedrijf aanwezige dieren werden gehouden ernstig te wensen overlieten. Uit de stukken volgt dat appellanten hebben nagelaten gebreken in de stallen en op de weides adequaat en tijdig te herstellen en bepaalde dieren tijdig medische zorg te verlenen. Door aldus te handelen hebben appellanten naar het oordeel van het College de artikelen 36 en 37 Gwd overtreden. Om die reden kwam verweerder de bevoegdheid toe om handhavend op te treden.
In beroep hebben appellanten zich feitelijk beperkt tot ontkenning van de concreet onderbouwde bevindingen van verweerder en hebben zij gesteld dat zij geen enkele overtreding op het gebied van dierenwelzijn hebben begaan. Naar het oordeel van het College is een dergelijke ontkenning, gelet op de rapporten van de AID, waarin concrete bevindingen gerapporteerd zijn, onvoldoende om te kunnen slagen.
Het College concludeert dat verweerder in redelijkheid appellanten een last onder bestuursdwang heeft kunnen opleggen. De beroepen, voorzover gericht tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de daarop betrekking hebbende besluiten van 17 september 2009, dienen dan ook ongegrond verklaard te worden.
5.3 Voor zover de beroepen gericht zijn tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de besluiten van 29 oktober 2009, moet allereerst de vraag beantwoord worden, welke beslissing deze besluiten geacht worden in te houden. Dienaangaande overweegt het College, dat in de overwegingen, die aan deze besluiten ten grondslag gelegd zijn, allereerst een passage wordt aangehaald uit het verslag van een inspectie door een ambtenaar van de AID op 20 oktober 2009. Daarin wordt vermeld, dat voorafgaand aan deze controle appellant A was aangehouden door de politie. Dan vervolgt het verslag:
"Tijdens de rondgang over het bedrijf bleek mij dat er die dag nog veel werkzaamheden/maatregelen verricht moesten worden. Gelet op het tijdstip van de dag en het feit dat er diverse maatregelen met spoed verricht moesten worden, had ik niet de indruk dat dit binnen korte tijd verricht kon worden door het aanwezige personeel en de kinderen van de heer A. Veel van de te verrichten werkzaamheden betroffen zaken die in de afgelopen periode al herhaaldelijk naar voren waren gekomen. Na telefonisch contact met Dienst Regelingen heb ik opdracht gekregen om spoedbestuursdwang toe te passen. De toestemming is gegeven om extra arbeidskrachten in te schakelen via de Agrarische bedrijfsverzorging.(…) Dezelfde dag is een medewerker van de Agrarische bedrijfsverzorging terplaatse gekomen. Deze medewerker heeft onder andere geholpen bij het ruimen van rommel/uitstekende delen in weiden met koeien, het instrooien van hokken, het verplaatsen van zieke/gewonde runderen en het opruimen van kadavers."
Het College overweegt dat uit deze introductie niet kan worden afgeleid, dat het hier zou gaan om toepassing van de bestuursdwang, die bij de besluiten van 17 september 2009 was aangezegd.
In het rapport worden vervolgens de bevindingen van de controle op 20 oktober 2009 beschreven. Daarbij worden bevindingen gerapporteerd die leiden tot de conclusie dat de verzorging en huisvesting van de dieren zodanig was, dat sprake was van strijd met de artikelen 36, eerste en derde lid, en 37 van de Gwd en het Besluit welzijn productiedieren.
Bij de besluiten van 29 oktober 2009 wordt voorts uitdrukkelijk een beroep gedaan op artikel 5:31, tweede lid, Awb. Genoemd artikel 5:31 betreft de situatie dat sprake is van een zodanig spoedeisend geval dat bestuursdwang moet worden toegepast, zonder dat er tijd is een last als bedoeld in artikel 5:24 Awb uit te vaardigen, waarin de overtreder nog een laatste hersteltermijn wordt geboden. Dan kan een bestuursorgaan een besluit nemen dat direct bestuursdwang zal worden toegepast. Het tweede lid beschrijft de nog urgentere situatie, dat ook een dergelijk besluit niet kan worden afgewacht. Dan wordt direct bestuursdwang toegepast en wordt de beslissing daartoe eerst later in een besluit als bedoeld in het eerste lid, neergelegd.
Het College maakt hieruit op, dat verweerder in dit geval niet beoogde gebruik te maken van de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang, die hij, nu de hersteltermijn inmiddels verstreken was, aan de besluiten van 17 september 2009 kon ontlenen.
Nu verweerder op 20 oktober 2009 geen als zodanig gemarkeerde nieuwe overtredingen had geconstateerd, maar in het besluit van 29 oktober 2009 overwoog dat appellanten, ondanks de vele verzoeken om verbetering, onvoldoende veranderingen hadden aangebracht in de huisvesting en verzorgingssituatie van hun dieren en aldus volhardden in de reeds eerder geconstateerde overtredingen, bestond er echter, gelet op het bepaalde in artikel 5:6 Awb, geen grond om een beroep te doen op artikel 5:31 Awb.
Gelet daarop komen de bestreden besluiten, voorzover daarbij de bezwaren tegen de besluiten van 29 oktober 2009 ongegrond verklaard werden, voor vernietiging in aanmerking. De besluiten van 29 oktober 2009 zullen door het College herroepen worden.
5.4 Aangezien appellanten in beroep de beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang van 17 maart 2010 hebben betwist, hebben ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, Awb, de beroepen tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op die beschikking.
Gelet op de herroeping van de besluiten van 29 oktober 2009 zouden de kosten verbonden aan de op 20 oktober 2009 door een medewerker van Agrarische bedrijfsverzorging verrichte werkzaamheden uitsluitend op appellanten verhaald kunnen worden, als deze werkzaamheden geacht zouden kunnen worden ter uitvoering van de besluiten van 17 september 2009 verricht te zijn. Het College is echter van oordeel, dat daarvan geen sprake is, nu de aanleiding om de medewerker op te roepen niet gelegen was in het feit, dat aan de last onder dwangsom nog geen uitvoering was gegeven, maar in het feit, dat door de aanhouding van appellant A de vrees bestond, dat de basale dagelijkse verzorging van de dieren nu ook in gevaar zou komen. Toen daarin toch door eigen personeel en familieleden in aanvaardbare mate bleek te kunnen worden voorzien, heeft de medewerker een aantal werkzaamheden uitgevoerd, waarvan echter in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat daarmee in betekenende mate uitvoering is gegeven aan de last onder dwangsom, die in de besluiten van 17 september 2009 was neergelegd. Daarom zal het College het beroep, ook voor zover het tegen dit besluit gericht is, gegrond verklaren en dit besluit herroepen,
5.5 Het College ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door appellanten in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte kosten. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1748,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, in drie samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht).
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarin het bezwaar tegen de besluiten van 29 oktober 2009 ongegrond is
verklaard;
- herroept de besluiten van 29 oktober 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten;
- vernietigt de beschikking van 17 maart 2010;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1748,- (zegge:
zeventienhonderdachtenveertig euro);
- bepaalt dat verweerder het door appellanten ten behoeve van de drie beroepen betaalde griffierecht ad € 746,- (zegge:
zevenhonderdzesenveertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. H.S.J. Albers en mr. H.L. van der Beek, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012.
w.g. W.E. Doolaard w.g. E. van Kerkhoven