Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak op het hoger beroep van:
Maatschap K. en [naam 2], te [vestigingsplaats], appellante,tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 januari 2012in het geding tussen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, (hierna: de staatsecretaris),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
De uitspraak van de rechtbank
De beoordeling van het geschil in hoger beroep
23 februari 2011. Dit betekent dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak waarin dat besluit ter beoordeling voorlag, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Appellante heeft weliswaar gesteld dat de gehaltes aan fosfaat en stikstof van alle op het bedrijf geproduceerde mest, dus ook de mest die op het eigen land is uitgereden, lager is dan de forfaitaire waarden, maar voor de juistheid van die stelling is onvoldoende bewijs geleverd. Het betoog van appellante dat de mest uit dezelfde opslag komt, dat het uitrijden op eigen grond in de meeste gevallen ongeveer op hetzelfde tijdstip gebeurt als de afvoer naar een andere locatie en dat er, zo verstaat het College de stelling van appellante, er dus geen verschil kan zitten tussen de mest die is afgevoerd en de mest die is uitgereden, slaagt reeds hierom niet omdat, uit een door appellante op 15 april 2010 verstrekt overzicht van uitgereden en afgevoerde mest blijkt dat de data waarop in 2008 mest op eigen grond is uitgereden en mest is afgevoerd, vrij aanzienlijk uiteen liggen. Het College verwerpt deze hoger beroepsgrond.
Beslissing
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 974,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht ten bedrage van € 466,- aan appellante te vergoeden.