2.Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij notariële akte van 15 februari 2011 is appellante opgericht als besloten vennootschap, naar het recht van het openbaar lichaam Bonaire (Bonaire). Op 23 februari 2011 is appellante ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel te Bonaire. Op 17 februari 2011 heeft de (enig) aandeelhouder van appellante besloten tot wijziging van de statuten van appellante, welke wijziging onder andere inhield een verplaatsing van de statutaire zetel van appellante naar Rotterdam. Op 28 februari 2011 heeft de notaris de notariële akte verleden, ter uitvoering van de hiervoor genoemde statutenwijziging (hierna: de omzettingsakte). Op 1 maart 2011 is appellante uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel te Bonaire.
Op 4 mei 2011 heeft appellante verweerster verzocht om haar in te schrijven in het handelsregister als rechtspersoon, te weten een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met haar statutaire zetel te Rotterdam. Dit verzoek heeft verweerster bij het primaire besluit afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen:
“ Na ampel beraad met onze landelijke organisatie, KvK-NL, en na inwinning van juridisch advies bij (…) De Brauw Blackstone Westbroek, handhaaft de Kamer haar reeds aan u kenbaar gemaakte standpunt dat de door u aangeboden inschrijving naar het oordeel van de Kamer niet mogelijk is.
De Kamer acht uw interpretatie van de bij de wijzigingswet van 10 oktober 2010 gewijzigde Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing van rechtspersonen (hierna: Rijkswet) niet juist. Meer in het bijzonder deelt de Kamer uw visie niet dat bij de huidige wettekst een bewuste keuze is gemaakt in weerwil van het advies van de Raad van State. Uit de Parlementaire Geschiedenis blijkt in de eerste plaats niet dat de wetgever er voor gekozen heeft om ter gelegenheid van de staatkundige veranderingen de geografische reikwijdte van de Rijkswet te beperken.
Bovendien lijkt bij nadere bestudering van de Parlementaire Geschiedenis het er eerder op dat de minister de intentie had het advies van de Raad van State over te nemen, maar dit vervolgens niet geheel juist doet. De minister stelt immers: “Overeenkomstig het advies van de Raad wordt in de gewijzigde algemene bepaling nu gesproken over verplaatsing van de zetel naar een ander land van het Koninkrijk.”
De Kamer is van oordeel dat, mede gelet op het feit dat de verschillende rijksdelen en openbare lichamen hun eigen wetgeving hebben behouden, uit de algemene bepalingen lid 2 van de Rijkswet niet zonder meer is af te leiden dat de BES-landen en Nederland voor kapitaalvennootschaprechtelijke kwesties gelijk zijn geworden en er derhalve bij de onderhavige zetelverplaatsing geen sprake is van een verplaatsing in de zin van de Rijkswet.
Naar het oordeel van de Kamer is er in casu wel degelijk sprake van een zetelverplaatsing van het openbaar lichaam Bonaire (het ene deel) naar Nederland (het andere deel) binnen het Koninkrijk. Waarmee de Rijkswet onverkort van toepassing is.
Ingevolge de regel dat een dergelijke zetelverplaatsing alleen in geval van oorlog of buitengewone omstandigheden mogelijk is en deze omstandigheden zich thans niet voordoen, is de onderhavige zetelverplaatsing naar het oordeel van de Kamer niet mogelijk.
Daarnaast is de Kamer van oordeel dat het recht van de BES-eilanden een verplaatsing van de statutaire zetel naar Nederland niet toestaat. Artikel 2:202 BW BES eist dat de statuten “het openbaar lichaam waar de vennootschap haar zetel heeft” dienen te vermelden. Hieruit volgt dat een vennootschap opgericht naar het recht van de BES-eilanden haar statutaire zetel op een van de BES-eilanden dient te hebben. Een besluit tot statutaire zetelverplaatsing naar Nederland is daarmee in strijd met de wet en op grond van artikel 2:21 BW BES nietig.
In Nederland heerst bovendien de incorporatieleer. Dit volgt uit artikel 2 Wet conflictenrecht corporaties. Deze leer brengt met zich dat de statutaire zetel in het incorporatieland gelegen moet zijn. Daarom vallen statutaire zetel en incorporatierecht doorgaans samen. Indien het BES-recht de door u voorgestane zetelverplaatsing zou toestaan, quod non, dan zou dat niet tot een wisseling van het op de vennootschap toepasselijke recht leiden. Naar Nederlands internationaal privaatrecht blijft de rechtspersoon onderworpen aan het recht waarnaar deze is opgericht.
Ook artikel 4 Wet conflictenrecht corporaties leidt niet tot een wisseling van het toepasselijke recht. Hoewel de tekst van dit artikel niet uitsluit dat het artikel ook op zetelverplaatsing vanuit en naar Nederland wordt toegepast, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat dit artikel niet op deze situaties van toepassing is. Kamerstukken II, 1994-95, 21141, nr. 3, p.20: “Artikel 4 betreft zetelverplaatsingen die zich tussen twee buitenlandse staten voordoen. (…) Zetelverplaatsingen vanuit en naar Nederland blijven buiten beschouwing; die verplaatsingen zijn thans geregeld in de wet van 13 oktober 1994, Stb. 800 (Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen), en voorzover deze wet niet van toepassing is zijn zetelverplaatsingen vanuit en naar Nederland op grond van de dwingende regels van Boel 2 BW niet mogelijk.”
Tot slot is de Kamer van oordeel dat er in casu ook geen Nederlandse rechtspersoon met oprichtingsgebreken is ontstaan. In de eerste plaats is er geen sprake van de oprichting van een rechtspersoon. Het idee van de statutaire zetelverplaatsing met wisseling van toepasselijk rechts is dat de rechtspersoon blijft bestaan, maar voortaan door een ander rechtstelsel wordt beheerst. Zou de regeling voor oprichting echter voor analoge toepassing in aanmerking komen, dan zou de conclusie zijn dat er sprake is van een non-existente rechtspersoon. Voor Nederlandse rechtspersonen gelden strikte oprichtingsvereisten. Artikel 2:4 BW bepaalt immers dat een rechtspersoon niet ontstaat bij het ontbreken van een door een (Nederlandse) notaris ondertekende akte of een verklaring van geen bezwaar.
Gelet op het bovenstaande heeft de Kamer gerede twijfel omtrent de juistheid van de opgave van 4 mei 2011 en weigert zij de inschrijving daarvan, conform artikel 5 lid 2 sub a en sub e Handelsregisterbesluit 2008.”
Bij het bestreden besluit heeft verweerster haar weigering gehandhaafd.