ECLI:NL:CBB:2013:BZ4272

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/476
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van bedrijfstoeslag 2010 en uitsluiting van steun

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 1 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door gemachtigde J. Pinkster, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, vertegenwoordigd door drs. M. Star. Het geschil betreft de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010, die door verweerder bij besluit van 5 juli 2011 op nihil is vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bestreden besluit van 11 april 2012 verklaarde het bezwaar gedeeltelijk ongegrond. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.

De kern van het geschil draait om de vraag of er sprake is van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave van appellant, die zou moeten leiden tot wijziging van de vastgestelde bedrijfstoeslag. Appellant stelt dat zijn adviseur per abuis een verkeerd perceel heeft opgegeven als gevolg van een kavelruil, terwijl hij feitelijk wel evenveel grond in gebruik had. Verweerder heeft dit verzoek om wijziging afgewezen, omdat het perceel te laat was opgegeven en er geen kennelijke fout zou zijn.

Het College overweegt dat de beoordeling van een kennelijke fout afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Het College concludeert dat de gemaakte fout geen kennelijke fout is in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. De aanvraag van appellant bevatte geen tegenstrijdigheden die verweerder hadden moeten doen twijfelen aan de juistheid van de opgegeven gegevens. Het College oordeelt dat verweerder de bedrijfstoeslag terecht heeft vastgesteld zonder de door appellant gevraagde wijziging.

Daarnaast wordt opgemerkt dat het beroep van appellant tegen de volledige korting op zijn bedrijfstoeslag voor 2010 en de uitsluiting van steun voor 2011 niet aan de orde kan worden gesteld in deze procedure, aangezien deze uitsluitend betrekking heeft op de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2010. Het College verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 12/476
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellant,
(gemachtigde: J. Pinkster),
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
(gemachtigde: drs. M. Star).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft verweerder appellants bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Bij besluit van 11 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2012, waarbij partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht.
Overwegingen
1 Appellant heeft door middel van de Gecombineerde opgave om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht voor het jaar 2010. Bij brief van 24 mei 2011 heeft appellant verweerder verzocht om zijn Gecombineerde opgave 2010 te wijzigen. In plaats van perceel 1 had, wegens een kavelruil, een ander perceel moeten worden opgegeven. Het opgegeven perceel was in 2010 niet in gebruik bij appellant, maar bij C en D. Verweerder heeft dit verzoek om wijziging niet gehonoreerd en bij het besluit van 5 juli 2011 appellants bedrijfstoeslag vastgesteld op nihil. Tevens heeft verweerder hierbij een uitsluiting toegepast ter hoogte van € 902,61.
2.1 Appellant heeft – samengevat – gesteld dat zijn adviseur als gevolg van een kavelruil per abuis het verkeerde perceel heeft opgegeven. Appellant had echter feitelijk wel evenveel grond in gebruik. De fout is ontdekt bij het invullen van de Gecombineerde opgave 2011 en direct door appellant gemeld aan verweerder in zijn eerdergenoemde brief. Er is sprake van een kennelijke fout in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 die te allen tijde mag worden gecorrigeerd. De fout had verweerder immers bij controle van de aanvraag in zijn computersystemen moeten opvallen. Verweerder diende de Gecombineerde opgave 2010 daarom te wijzigen. Dit geldt te meer omdat verweerder zelf ook fouten maakt, zoals het noemen van onjuiste data in de stukken.
2.2 Verweerder stelt dat het perceel dat bij appellant in gebruik was in 2010 terecht niet is meegeteld voor de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag, omdat dit perceel te laat is opgegeven.
Er was bovendien geen sprake van een kennelijke fout waardoor het perceel toch zou moeten worden meegerekend. De opgave van het perceel dat niet in gebruik was bij appellant, en het verzuim om het perceel op te geven dat wel bij hem in gebruik was, kunnen niet als zodanig gelden. Verweerder heeft op basis van een summier onderzoek van de aanvraag niet kunnen opmaken dat sprake was van een tegenstrijdigheid in de aanvraag, of dat deze geen goede weergave zou zijn van hetgeen appellant beoogde aan te vragen. De fout is pas gebleken na het uitvoeren van een administratieve controle door verweerder.
2.3.1 Ten aanzien van de vraag of verweerder appellants aanvraag voor 2010 diende te wijzigen overweegt het College als volgt. Op 24 mei 2011 heeft appellant verzocht om aanpassing van zijn aanvraag. Gelet op het moment waarop het wijzigingsverzoek door appellant werd gedaan, is wijziging van zijn aanvraag slechts mogelijk indien sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig erkend moet worden, heeft het College eerder het hanteren door verweerder van het door de Europese Commissie uitgebrachte Werkdocument, met het kenmerk AGR 49533/2002, bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzigingen in een aanvraag te mogen aanbrengen, aanvaardbaar geacht. In het document wordt als beginsel geformuleerd dat de beslissing of het al dan niet om een kennelijke fout gaat afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval. Daarom moet elk geval afzonderlijk worden onderzocht. Belangrijkste invalshoek daarbij is (het gebrek aan) samenhang tussen de in de aanvraag opgenomen gegevens.
2.3.2 Het College heeft het Werkdocument in eerdere jurisprudentie aldus uitgelegd en samengevat, dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Verweerder heeft op basis van het Werkdocument voor zichzelf als criterium geformuleerd dat slechts dan een kennelijke fout erkend kan worden, als sprake is van een tegenstrijdigheid in de aanvraag die wijst op een vergissing, terwijl het redelijkerwijs uitgesloten is dat de aanvraag conform de bedoeling van de aanvrager is ingevuld.
2.3.3 Het College is van oordeel dat – hoewel de gemaakte fout en de toedracht hiervan begrijpelijk zijn – deze fout geen kennelijke fout als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 betreft. Uit de Gecombineerde opgave blijkt dat appellant 3.22 (hectare) ha heeft opgegeven voor uitbetaling van de toeslagrechten. Met die 3.22 ha kon appellant zijn 2,7 toeslagrechten volledig benutten. Verweerder hoefde uit de aanvraag niet af te leiden dat appellant bij vergissing het bij een ander in gebruik zijnde perceel opgaf in plaats van het bij hem in gebruik zijnde perceel. Appellants betoog dat verweerder niet kan volstaan met een controle van het formulier, maar ook zijn computersystemen dient te raadplegen om te onderzoeken of sprake is van een kennelijke fout, slaagt niet. Dit betoog gaat eraan voorbij dat in dat geval geen sprake meer is van een summier onderzoek van de aanvraag. Dit betekent dat verweerder appellants bedrijfstoeslag terecht heeft vastgesteld zonder de door appellant gevraagde wijziging.
3.1 Appellant is het daarnaast niet eens met de volledige korting op zijn bedrijfstoeslag in 2010 en de uitsluiting van bedrijfstoeslag in 2011. De vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor 2011 wenst hij in deze procedure eveneens ter discussie stellen.
3.2 Het College stelt voorop dat deze procedure uitsluitend ziet op de vaststelling van appellants bedrijfstoeslag voor 2010. Indien appellant zich niet kan vinden in de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2011, dan dient hij dit in een bezwaar- en beroepsprocedure tegen dat besluit aan de orde te stellen.
Ten aanzien van de vastgestelde korting en uitsluiting overweegt het College dat artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 verweerder in dit geval verplicht om appellant uit te sluiten van bedrijfstoeslag in 2010 en appellant nogmaals van steun dient uit te sluiten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangevraagde oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte.
4. Appellants argument dat het besluit onevenredig is, omdat de volledige afwijzing van zijn bedrijfstoeslag over 2010 en de uitsluiting voor toekomstige betalingen niet in verhouding staat tot de gemaakte vergissing kan hem evenmin baten. Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit. In dit geval vloeit die beperking voort uit het hiervoor genoemde artikel 58.
5. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep van appellant ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2013.
w.g. C.M. Leliveld w.g. R.C. Stam