Uitspraak
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport(hierna: de minister).
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de overtreding van de Tabakswet door appellante, een caféondernemer in Groningen. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had eerder boetes opgelegd aan appellante wegens het niet naleven van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet, dat werkgevers verplicht om maatregelen te treffen zodat werknemers niet hinder of overlast ondervinden van roken door anderen. De inspecties door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toonden aan dat er in het café van appellante op verschillende momenten tabaksrook werd waargenomen, terwijl barmedewerkers daar werkzaamheden verrichtten.
Appellante betwistte de overtredingen en voerde aan dat zij voldoende maatregelen had getroffen, zoals de installatie van luchtverversings- en luchtzuiveringssystemen. Het College oordeelde echter dat de aanwezigheid van deze systemen niet had kunnen voorkomen dat inspecteurs tabaksrook waarnamen en dat barmedewerkers aan tabaksrook werden blootgesteld. Het College bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Het College benadrukte dat de wetgever bij het vaststellen van de resultaatsverplichting rekening had gehouden met de gezondheidsbelangen van werknemers en dat de opgelegde boetes rechtmatig waren.
De uitspraak van het College bevestigt dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor een rookvrije werkomgeving en dat overtredingen van de Tabakswet kunnen leiden tot sancties. Het College concludeerde dat de rechtbank de bestreden besluiten van de minister terecht in stand had gelaten en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.