ECLI:NL:CBB:2013:53

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/739
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een tussenuitspraak inzake de Elektriciteitswet 1998 en de Algemene wet bestuursrecht

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 juli 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een tussenuitspraak die eerder was gedaan op 16 december 2011. Het verzoek om herziening werd ingediend door Westland Infra Netbeheer B.V., die niet als partij was betrokken in het oorspronkelijke geschil dat leidde tot de tussenuitspraak. De tussenuitspraak had betrekking op de vaststelling van onderdelen van het methodebesluit voor de vijfde reguleringsperiode voor regionale netbeheerders en de wenselijkheid van nader onderzoek naar decentrale invoeding.

Verzoekster stelde dat haar verzoek om herziening ontvankelijk was, ondanks het feit dat zij geen partij was in het eerdere geding. Zij verwees naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen, onevenredig benadeeld kunnen worden. Het College oordeelde echter dat de omstandigheden in deze zaak niet vergelijkbaar waren met die in de genoemde uitspraak en dat het methodebesluit als een algemeen verbindend voorschrift moet worden beschouwd, waarbij een ruime kring van belanghebbenden betrokken kan zijn.

Het College concludeerde dat verzoekster niet als een 'bij het College bekende belanghebbende' kon worden geïdentificeerd en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die aanleiding gaven om voorbij te gaan aan de wettelijke eis dat een verzoek om herziening moet worden ingediend door een partij. Het verzoek om een hersteluitspraak werd eveneens afgewezen, omdat er geen sprake was van een kennelijke misslag die een dergelijke uitspraak zou rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaarde het College het verzoek om herziening niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/739
50000
Uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juli 2013 op het verzoek om herziening van

Westland Infra Netbeheer B.V., te Poeldijk, verzoekster

(gemachtigden: mr. drs. B.M.M. Weiffenbach en mr. R. Voogt),
van de tussenuitspraak van het College van 16 december 2011 in het geschil, aanhangig onder nr. 10/1050 tussen

N.V. Rendo te Meppel

(gemachtigde: mr. M. de Rijke en drs. P.C. Pittau),
en
de
Autoriteit Consument en Markt(voorheen de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit), verweerster
(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Vereniging voor Energie, Milieu en Water, te Woerden
(gemachtigden mr. M.R. het Lam en mr. M.L. Pigmans).

Procesverloop

Bij zijn tussenuitspraak van 16 december 2011 (LJN BU7936) heeft het College, met toepassing van het toenmalige artikel 19, zesde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, verweerster opgedragen om: (1) de in rubriek 4.4.3 vermelde onderdelen van het methodebesluit voor de vijfde reguleringsperiode voor de regionale netbeheerders opnieuw vast te stellen; en (2) zich te beraden over de wenselijkheid een nader onderzoek in te stellen naar de vraag of decentrale invoeding als ORV kan worden aangemerkt en het College daarover te informeren.
Verzoekster heeft van deze tussenuitspraak herziening gevraagd.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor verzoekster waren voorts aanwezig [A], [B] en [C].
Overwegingen
1.
Ingevolge artikel 8:88 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het College op verzoek van een partij een uitspraak herzien. Verzoekster was in het geding dat heeft geleid tot de tussenuitspraak geen partij. Zij meent dat haar verzoek niettemin ontvankelijk is, omdat zij in strijd met artikel 10, derde lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges niet door het College ambtshalve in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Verzoekster verwijst hiertoe naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 januari 2000 (LJN AP5713, de Afdelingsuitspraak). Volgens verzoekster is sprake van een uitzonderlijk geval, ook omdat tegen de uitspraak van het College geen hoger beroep openstaat. Een en ander, aldus verzoekster, klemt te meer omdat het gaat om toepassing van de bestuurlijke lus, waarbij uitgangspunt dient te zijn dat zodanige toepassing niet plaatsvindt indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
2.
Het College volgt het betoog van verzoekster niet. De omstandigheden in deze zaak laten zich niet vergelijken met die in de Afdelingsuitspraak. Het College overweegt voorts dat het bestreden methodebesluit valt aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift waarbij er een ruime kring is van mogelijke belanghebbenden en verzoekster niet aanstonds als een "bij het College bekende belanghebbende" identificeerde. Om die reden kan niet worden staande gehouden dat verzoekster ambtshalve had moeten worden uitgenodigd aan het geding deel te nemen. In de door verzoekster genoemde gevallen waarin zij wel ambtshalve is uitgenodigd, lag dit anders. Daar ging het om beroepen die waren ingesteld tegen de vaststelling van de x-factor en de tarieven voor verzoekster zelf. Een uitzonderlijke situatie die aanleiding zou kunnen geven om voorbij te gaan aan de wettelijke eis dat het verzoek om herziening moet worden ingediend door een partij, doet zich daarom niet voor. Hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
3.
Verzoekster heeft voorts onder verwijzing naar artikel 8:70 Awb verzocht om een hersteluitspraak van de tussenuitspraak. Voor inwilliging van dit verzoek ziet het College geen termen. Van een kennelijke misslag die – in afwijking van het wettelijk stelsel – reden zou kunnen vormen voor het vervallen verklaren van de tussenuitspraak is niet gebleken.
4.
Het verzoek is niet-ontvankelijk.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

Het College verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wolters, mr. R.C. Stam en mr. H.O. Kerkmeester in aanwezigheid van mr. O.C. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 juli 2013.
w.g. C.M. Wolters w.g. O.C. Bos