In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [A] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De zaak betreft een overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet, waarbij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een boete van € 300 oplegde aan appellante. De overtreding vond plaats op 8 november 2008, toen inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) constateerden dat in de discotheek van appellante, waar 55 werknemers in dienst waren, tabaksrook aanwezig was in een speciaal ingerichte rookruimte. Appellante stelde dat zij voldoende maatregelen had getroffen om hinder of overlast van roken door anderen te voorkomen, maar het College oordeelde dat de norm van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet niet alleen betrekking heeft op het inademen van tabaksrook, maar ook op andere vormen van hinder en overlast, zoals stank en irritatie. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante de overtreding had begaan, waardoor de minister bevoegd was om een boete op te leggen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om een rookvrije werkplek te waarborgen en de reikwijdte van de norm in de Tabakswet.