In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 31 december 2013, betreft het een beroep van een appellant, een landbouwer, tegen de hoogte van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010, vastgesteld door de staatssecretaris van Economische Zaken. Het primaire besluit, genomen op 1 juli 2011, bepaalde de hoogte van de bedrijfstoeslag in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van de bezwaren door verweerder op 29 december 2011, werd het besluit herzien op 29 januari 2013, waarbij de bezwaren opnieuw gedeeltelijk gegrond werden verklaard. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit herziende besluit.
Tijdens de zitting op 19 november 2013 heeft de appellant zijn beroep tegen het eerdere besluit ingetrokken, waardoor het College zich richtte op de beoordeling van het herziende besluit. De appellant stelde dat de percelen 12 en 23, die hij had opgegeven voor de uitbetaling van de bedrijfstoeslag, als één geheel moesten worden beschouwd, met een totale oppervlakte van 2,66 ha, in plaats van de afzonderlijke oppervlakten die door verweerder waren vastgesteld. De inspectie had bij een controle op 27 september en 2 oktober 2012 geconstateerd dat de oppervlakte van perceel 23 1,03 ha was en dat perceel 12 1,55 ha was, wat leidde tot een totale oppervlakte van 2,66 ha.
Het College oordeelde dat verweerder terecht de afzonderlijke percelen had beoordeeld op basis van de opgegeven gegevens. De appellant had niet overtuigend aangetoond dat de percelen als één geheel moesten worden beschouwd. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 340,80 bedroegen, en het griffierecht van € 152,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 december 2013.