In deze zaak gaat het om een beroep van een appellant, een landbouwer, tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Economische Zaken over de hoogte van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2010, vastgesteld in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het primaire besluit, genomen op 7 april 2011, stelde de bedrijfstoeslag vast op € 26.174,32, na aftrek van een modulatiekorting en een korting voor een afgekeurde oppervlakte. Appellant had in zijn aanvraag om uitbetaling van de toeslagrechten een kennelijke fout gemaakt door niet alle beschikbare hectares op te geven, wat hij toeschrijft aan een misverstand over de regels omtrent het indikken van toeslagrechten.
Appellant heeft zijn beroep ingesteld na het bestreden besluit van 9 augustus 2011, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 19 november 2013 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door twee gemachtigden. Hij betoogde dat hij door een telefoongesprek met de Dienst Regelingen verkeerd geïnformeerd was over de aanvraagprocedure, wat leidde tot de kennelijke fout in zijn aanvraag. Verweerder heeft echter betwist dat er sprake was van een kennelijke fout en stelde dat er geen bewijs was van het telefoongesprek. Bovendien werd aangevoerd dat de door appellant genoemde vergelijkbare gevallen niet gelijk waren aan zijn situatie.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat er geen sprake was van een kennelijke fout, omdat verweerder niet had kunnen vaststellen dat de aanvraag niet overeenkwam met de bedoelingen van appellant. Het College concludeerde dat de verschillen tussen de aanvraag en de maximaal te verzilveren toeslagrechten niet zo groot waren dat verweerder dit had moeten opmerken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat het telefoongesprek had plaatsgevonden en de gevallen van de andere landbouwers niet gelijk waren aan zijn situatie. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.