ECLI:NL:CBB:2013:318

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 december 2013
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
AWB 11/889 AWB 12/579
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over GLB-inkomenssteun en bestuursdwang bij dierenwelzijn

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 31 december 2013, worden twee zaken behandeld die voortvloeien uit besluiten van de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, een maatschap die zich bezighoudt met schapenhouderij, heeft beroep ingesteld tegen een last onder bestuursdwang en een randvoorwaardenkorting van 3% op de GLB-inkomenssteun. De last onder bestuursdwang werd opgelegd op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, omdat de appellante niet voldeed aan de zorgplicht voor haar dieren. De Staatssecretaris had vastgesteld dat er bij controles op 3 en 17 mei 2011 verschillende tekortkomingen waren geconstateerd, waaronder kreupele schapen en onvolledige registratie van medicijngebruik.

De appellante betwistte de last en stelde dat deze niet tijdig was bekendgemaakt, waardoor deze niet in werking was getreden. Het College oordeelde dat de last inderdaad niet op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat de appellante op het moment van bekendmaking al aan de verplichtingen had voldaan. Hierdoor werd de last ten onrechte gehandhaafd. Het College vernietigde het bestreden besluit en herroepte de last onder bestuursdwang.

In de tweede zaak ging het om de randvoorwaardenkorting van 3% die was opgelegd vanwege de niet-naleving van de randvoorwaarden op het gebied van dierenwelzijn. De appellante was het oneens met deze korting, maar het College oordeelde dat de vaststelling van de korting terecht was, gezien de onvolledige registratie van medicijngebruik. Het beroep in deze zaak werd ongegrond verklaard. De uitspraak resulteerde in een proceskostenvergoeding voor de appellante, terwijl de Staatssecretaris werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 11/889 en 12/579
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2013 in de zaken tussen

Maatschap J. en [naam 2], te [vestigingsplaats], appellante

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Wellenberg en mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2011 heeft verweerder op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) appellante een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 27 september 2011 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer 11/889.
Bij besluit van 7 maart 2012 heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (de Regeling) een randvoorwaardenkorting van 3% op de aan appellante voor het jaar 2011 te verlenen rechtstreekse betalingen vastgesteld.
Bij besluit van 24 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer 12/579.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Appellante is vertegenwoordigd door haar vennoot [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens waren namens verweerder aanwezig
[naam 3], toezichthouder, en mevrouw [naam 4], dierenarts, beiden betrokken bij het onderzoek van de toenmalige Algemene Inspectiedienst (AID) in deze zaken.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 106 van de Gwwd is de Minister bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
Op grond van artikel 6 van het Besluit welzijn productiedieren (Besluit) wordt onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Diergeneesmiddelenwet door de eigenaar of houder van een dier een register bijgehouden van de verstrekte medische zorg en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen.
2.1
Appellante is schapenhouder en houdt 500 fokooien en jaarlijks tussen de 1.100 en 1.200 lammeren. Op 3 en 17 mei 2011 vond een controle plaats door de AID. In het controlerapport verklaren de controleurs dat zij bij eerdere controles op 4 april en
22 april 2011 kreupele schapen en schapen met te lange klauwen aantroffen. Ook bij de controle op 3 mei 2011 werden kreupele schapen, kreupele schapen met te lange klauwen en schapen met te lange klauwen aangetroffen. Hierbij was [naam 4] als dierenarts aanwezig. Zij verklaart in het rapport dat de kreupelheid van de schapen is ontstaan door rotkreupel. De individuele behandeling zoals toegepast door appellante acht de dierenarts in dit geval niet toereikend. Op 17 mei 2011 is een vervolgcontrole uitgevoerd op appellantes bedrijf. De controleurs verklaren hierover in hun rapport dat het logboek van de dierenarts van appellante niet overeenkomt met het logboek gebruikte medicijnen van appellante. In het logboek van appellante ontbraken diergeneesmiddelen die wel in het logboek van de dierenarts werden vermeld. Ook kwamen de registratie van de hoeveelheid ontvangen, de nog aanwezige voorraad en het gebruik van medicijnen niet altijd overeen.
2.2
Naar aanleiding van de controlebevindingen heeft verweerder de last onder bestuursdwang opgelegd. Bij de nacontrole op 13 juli 2011 bleek dat appellante aan de uit de Gwwd voortvloeiende verplichtingen had voldaan. Toen bleek ook dat de last onder bestuursdwang niet was verzonden. De last is appellante diezelfde dag alsnog toegestuurd. De begunstigingstermijn, die liep tot 12 juli 2011, heeft verweerder hierbij niet verlengd.
2.3
Verweerder heeft, voor zover van belang, in verband met het niet naleven van artikel 6 van het Besluit een randvoorwaardenkorting van 3% vastgesteld.
11/889
3.
Verweerder heeft appellante onder andere gelast om voor 12 juli 2011:
- ervoor te zorgen dat alle dieren te allen tijde over goed verzorgde klauwen kunnen beschikken;
- een dier dat ziek of gewond lijkt, onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, zo spoedig mogelijk een dierenarts te raadplegen, waarbij appellante het advies van de dierenarts dient op te volgen;
- ten aanzien van de rotkreupel bij appellantes dieren samen met haar dierenarts een behandelplan op te stellen en uit te voeren om zorg te dragen voor een structurele oplossing;
- te allen tijde het register bij te houden met onder andere (alle) verstrekte medische zorg en geconstateerde sterfgevallen en dit 3 jaar te bewaren. Bij het bestreden besluit is de last gehandhaafd.
4.
Appellante stelt primair dat de last niet in werking is getreden omdat deze niet tijdig aan haar is bekend gemaakt. Zij betwist verder dat zij als schapenhouder heeft nagelaten haar schapen de juiste zorg te geven.
5.1
In dit geval heeft verweerder de last onder bestuursdwang niet eerder dan op
13 juli 2011 op de door de wet voorgeschreven wijze bekend gemaakt en trad deze om die reden niet eerder in werking gelet op de artikelen 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Toen de last op 13 juli 2011 op correcte wijze werd bekend gemaakt, was reeds aan de last voldaan. Bovendien was op dat moment ook de begunstigingstermijn van 12 juli 2011 reeds verstreken en was de last daarmee in strijd met artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de last ten onrechte is gehandhaafd in het bestreden besluit.
5.2
Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en de last onder bestuursdwang herroepen. Het College ziet tot slot aanleiding voor een proceskostenvergoeding en stelt deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 227,20 voor verletkosten (5 uur á € 25,00) en reiskosten (365 km á
€ 0,28). Het verzoek van appellante om vergoeding van kosten voor voorbereiding en administratieve kosten wijst het College af, nu het hierbij niet gaat om kosten waarvoor op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding kan worden gegeven.
12/579
6.
In deze procedure komt appellante op tegen de haar voor 2011 opgelegde randvoorwaardenkorting van 3% in verband met de niet-naleving van randvoorwaarden op het gebied van dierenwelzijn. Het gaat mede om de niet-naleving van de randvoorwaarde die is opgenomen in artikel 6, eerste lid van het Besluit.
7.
Appellante is het volstrekt oneens met de bewering dat zij haar dieren onvoldoende zorg heeft gegeven. Zij erkent dat haar registratie van medicijnen destijds niet op orde was. Dit is het gevolg van het feit dat appellante de omschakeling nog niet had gemaakt van de benadering van dieren in koppels naar die van individuele dieren.
8.
Op grond van de in de bijlage bij het besluit genoemde communautaire en nationale bepalingen is de volledige betaling van de door de landbouwbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk gesteld van de naleving van regels op het gebied van onder meer diergezondheid en dierenwelzijn. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
9.1 Appellantes stelling dat verweerder de uitspraak op het beroep in de zaak 11/889 diende af te wachten voordat hij een korting kon vaststellen vindt geen steun in het recht.
9.2
Verweerder heeft op 17 mei 2011 geconstateerd dat het logboek van geleverde diergeneesmiddelen van appellantes dierenarts niet overeen kwam met appellantes eigen logboek van gebruikte medicijnen. Appellantes registratie was onvolledig. Dit is ter zitting ook door appellante erkend. Gelet hierop acht het College verweerders vaststelling van een randvoorwaardenkorting voor de niet-naleving door appellante van de randvoorwaarde in artikel 6, eerste lid, van het Besluit juist. Dit leidt op zich reeds tot een korting van 3%.
9.3
Nu de niet-naleving genoemd onder 9.2 – behoudens uitzonderingen waarvan niet is gebleken – op zich reeds leidt tot een korting van 3%, kunnen de twee overige niet-nalevingen onbesproken blijven.
10.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding ziet het College geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep in de zaak 11/889 gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 17 juni 2011;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302,-- aan appellante te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 227,20;
  • verklaart het beroep in de zaak 12/579 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2013.
w.g. R.C. Stam w.g. C.M. Leliveld