In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een randvoorwaardenkorting van 3% die is opgelegd aan een veehouderij vanwege het vervoederen van onveilige diervoeders aan voedselproducerende dieren. De appellante, een veehouderij met circa 2000 dieren, had peterseliesteeltjes ontvangen van haar leverancier, die per ongeluk verontreinigd waren met vingerhoedskruid. De Staatssecretaris van Economische Zaken, als verweerder, stelde dat de appellante nalatig was geweest door deze peterseliesteeltjes te voeren aan haar kalveren, ondanks dat op de vrachtbrief stond dat het materiaal voor vergisting was bestemd.
De appellante betwistte de nalatigheid en voerde aan dat zij had gehandeld op basis van het advies van haar diervoederspecialist, die had aangegeven dat het product veilig was voor gebruik als diervoeder. Het College oordeelde dat de appellante voldoende had gedaan om zich te vergewissen van de veiligheid van het geleverde product en dat zij niet op de hoogte kon zijn van de verontreiniging. Het College concludeerde dat er geen sprake was van nalatigheid aan de zijde van de appellante.
Uiteindelijk oordeelde het College dat de randvoorwaardenkorting niet terecht was opgelegd en vernietigde het het bestreden besluit van de Staatssecretaris. Het College herstelde het primaire besluit en droeg de verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden en de proceskosten van de appellante te vergoeden, vastgesteld op € 472,--. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 december 2013.