In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarbij spoedbestuursdwang was toegepast op haar hond en kat wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd). De staatssecretaris had op 23 november 2011 de dieren in bewaring genomen, omdat hun gezondheid en welzijn ernstig in het geding waren. De appellante betwistte de bevindingen van de inspecteur en de dierenarts, maar het College oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had gehandeld. Het College concludeerde echter dat de staatssecretaris ten onrechte geen begunstigingstermijn had gegeven voor het herstel van de situatie. Hierdoor werd de beslissing tot toepassing van spoedbestuursdwang vernietigd. Daarnaast werd ook de kostenbeschikking, die was gebaseerd op het spoedbestuursdwangbesluit, vernietigd. Het College heropende het onderzoek voor een nadere uitspraak over de door appellante gevraagde schadevergoeding. De appellante had verzocht om vergoeding van materiële en immateriële schade, en het College gaf de staatssecretaris de gelegenheid om hierop te reageren. De proceskosten van de appellante werden toegewezen, en het griffierecht werd aan haar vergoed.