Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2013 in de zaak tussen
Stichting Epilepsie Nederland, appellante
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster
Procesverloop
Bij die tariefbeschikkingen is een korting toegepast op het budget van appellante voor de jaren 2010 en 2011 in verband met het feit dat met ingang van 2010 op appellante de Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche van toepassing is geworden. Bij tariefbeschikking van 14 september 2012 heeft verweerster de nacalculatie met betrekking tot het jaar 2011 gewijzigd.
Bij besluit van 25 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerster de bezwaren van appellante tegen de hiervoor genoemde tariefbeschikkingen ongegrond verklaard.
Overwegingen
6 maanden, in totaal 2 fte op jaarbasis. Drie van die vier neurologen in opleiding (hierna ook: aio’s neurologie) waren in dienst bij het opleidende medisch centrum en op detacheringsbasis werkzaam bij appellante. Eén aio neurologie was als doorstromer voor 6 maanden in dienst bij appellante.
Met ingang van 1 januari 2010 is ten aanzien van categorale instellingen zoals appellante, de eerder bij algemene ziekenhuizen ingevoerde wijziging in de financiering van opleidingen tot medisch specialist ingevoerd. Deze wijziging houdt in dat financiering vanuit de instellingsbudgetten is overgeheveld naar het zogenoemde opleidingsfonds. Doel hiervan is marktverstoring en marktfalen als gevolg van opleidingskosten te voorkomen en een transparanter bekostigingssysteem (prestatiebekostiging voor daadwerkelijk gerealiseerde opleidingsplaatsen) tot stand te brengen. Bij brief van 3 september 2008 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) onder meer appellante van deze overheveling op de hoogte gesteld. In deze brief heeft de minister – onder meer – gesteld dat de budgetten van instellingen die met ingang van 1 januari 2010 willen toetreden tot het opleidingsfonds, geschoond moeten worden voor het aantal opleidingsplaatsen (Q) vermenigvuldigd met een vast normbedrag (P) en dat verweerster zal worden verzocht bij alle instellingen die per
1 januari 2010 in aanmerking komen voor subsidie uit het opleidingsfonds een budgetschoning uit te voeren. Tevens heeft de minister in deze brief gesteld dat de instellingen die per 1 januari 2010 een beroep op het opleidingsfonds kunnen doen, voor de vaststelling van het aantal opleidingsplaatsen (Q) geen gegevens hoeven aan te leveren, aangezien het ministerie die gegevens aan de hand van data van (onder meer) de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC) aan verweerster zal verstrekken. In Bijlage 1 bij de onderhavige brief van de minister is onder meer de opleiding voor aio’s neurologie die wordt verzorgd in epilepsiecentra, zoals de vestigingen van appellante in Heemstede en Zwolle, opgenomen. Naar aanleiding van deze brief van de minister heeft appellante zich bij brief van 22 december 2008 tot verweerster gewend. Hierbij heeft zij – onder meer – aangevoerd dat drie van de vier stagiaires neurologie die bij haar gedurende 6 maanden per jaar stage lopen, dat doen op basis van detacheringscontracten (met het medisch centrum dat fungeert als hoofdopleider) en dat voor die stageplaatsen al budgetschoning plaatsvindt bij het medisch centrum.
31 maart 2009 een besluit heeft genomen in verband met de overheveling van financiële middelen uit de instellingsbudgetten naar het opleidingsfonds per 1 januari 2010. Voorts heeft verweerster de Beleidsregel budgetschoning opleidingsfonds audiologische centra en epilepsiecentra (hierna: de beleidsregel) vastgesteld, die met ingang van 1 januari 2010 in werking is getreden.
In de beleidsregel is vermeld dat met ingang van voornoemde datum per instelling een structurele korting wordt verwerkt ter hoogte van het aantal aio’s in 2010 maal het (te indexeren) opschoningsbedrag van € 118.800,- per fte opleidingsplaats (dit is gebaseerd op het prijspeil 2009).
€ 282.163,-. Bij beschikking van 11 juni 2012 heeft de minister de subsidie uit het opleidingsfonds aan appellante voor het jaar 2011 vastgesteld op € 368.626,-; dit bedrag ziet op door het door appellante in 2011 gerealiseerde aantal opleidingsplaatsen neurologie van 2,98 fte.
Tenslotte beroept appellante zich op bijzondere omstandigheden omdat de budgetschoning volledig ten laste komt van haar eigen vermogen. Feitelijk was het tot 1 januari 2010 zo, dat per jaar slechts 0,5 fte aio neurologie op het budget van appellante rustte en de andere drie aio’s neurologie (1,5 fte per jaar) door de (hoofd)opleider, het medisch centrum, om niet aan appellante ter beschikking werden gesteld. Aangezien die medische centra dat laatste per 1 januari 2010 hebben beëindigd, heeft de budgetschoning tot gevolg dat appellante moet interen op haar eigen vermogen.
Verweerster wijst er op dat de instellingen ten aanzien waarvan reeds per 2007 is voorzien in de mogelijkheid van subsidie uit het opleidingsfonds, in het jaar 2006 in het budget ‘schaduw gedraaid’ hebben opdat zij inzicht zouden krijgen in de uitwerking van de nieuwe bekostigingswijze. Aan het feit dat bij die ziekenhuizen in 2006 uitdrukkelijk sprake was van een budgetpost voor opleiding, terwijl dat bij appellante niet het geval was, komt niet de betekenis toe die appellante daaraan gehecht wil zien.
Bij dat oordeel heeft het College van belang geacht dat door de sector zelf was aangegeven of, en zo ja hoeveel, er voorafgaand aan 2008 binnen de instellingsbudgetten van algemene ziekenhuizen aan opleidingen werd besteed. Voorts is in die zaken het standpunt van verweerster dat de tot 2008 geldende budgetparameters een adequate vergoeding boden voor opleidingskosten voor medisch specialisten als zodanig niet weersproken. Anders dan in de onderhavige zaak stond ten aanzien van de ziekenhuizen waarop voormelde uitspraken betrekking hebben bovendien vast dat de opleidingskosten voorafgaand aan 2008 (merendeels) door hen zelf zijn gedragen.
Door daarenboven het budget van appellante structureel te schonen voor alle bij haar in 2010 bezette opleidingsplaatsen voor aio’s neurologie, is appellante derhalve per saldo slechter af dan voor 2010.
Wel is het College van oordeel dat het bestreden besluit niet overeenkomstig artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zorgvuldig is voorbereid aangezien verweerster geen onderzoek heeft verricht naar de wijze waarop de aio’s neurologie die (in het verleden) in het kader van hun studie bij appellante zijn gedetacheerd, tot 2010 betaald zijn. Door het achterwege laten van een zorgvuldige voorbereiding geeft het bestreden besluit eveneens geen blijk van een juiste belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb en van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 Awb. Indien immers juist is dat voorafgaand aan 2010 drie van de vier aio’s neurologie die jaarlijks gedurende een half jaar bij appellante een doorstroomstage volgden niet door appellante maar door de instelling die fungeerde als hoofdopleider werden betaald, kan uit het feit dat appellante destijds niet is opgekomen tegen de vaststelling van haar aanvaardbare kosten bezwaarlijk, zoals in het bestreden besluit is gebeurd, worden geconcludeerd dat de aanvaardbare kosten voor appellante kennelijk steeds toereikend waren om de kosten van alle aio’s die bij haar een doorstroomstage volgden, te voldoen. Bovendien staan tegenover de structurele korting op het budget van appellante de mogelijkheden van subsidieverlening en uiteindelijk subsidievaststelling, maar daarmee wordt de door appellante gestelde beëindiging van de betaling van de bij haar gedetacheerde aio’s neurologie niet gecompenseerd. Verweerster heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven.