ECLI:NL:CBB:2013:21

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
AWB 11/1167 V
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 juni 2013 uitspraak gedaan op het verzet van de indiener tegen een eerdere uitspraak van 11 januari 2013, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De indiener had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 november 2011, maar het College oordeelde dat de indiener geen procesbelang had bij zijn beroep. Dit was gebaseerd op het feit dat de staatssecretaris voldoende oppervlakte had vastgesteld om de volledige uitbetaling van de toeslagrechten te waarborgen, waardoor het beroep niet kon leiden tot een hogere bedrijfstoeslag.

Tijdens de zitting op 22 maart 2013 zijn zowel de indiener als de staatssecretaris niet verschenen. Het College heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de term 'kennelijk' in deze context betekent dat er buiten redelijke twijfel moet zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is. De indiener voerde aan dat de vaststelling van de bedrijfsoppervlakte van belang was voor de beslissing over de bedrijfstoeslag, maar het College concludeerde dat de uitspraak van 11 januari 2013 niet in strijd was met de procesregels. Het College stelde vast dat de indiener geen procesbelang had, omdat de staatssecretaris al de maximale bedrijfstoeslag had toegekend.

Het College oordeelde dat de in verzet aangevochten uitspraak geen betekenis had voor de toepassing van de Meststoffenwet en dat het verzet ongegrond was. De uitspraak van 11 januari 2013 bleef daarmee in stand. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2013.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 11/1167 V
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2013 op het verzet van

[A], te [woonplaats], indiener van een verzetschrift van de op 11 januari 2013 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht gewezen uitspraak van het College,
(gemachtigde: P.J. Houtsma).

Procesverloop

Tegen de beslissing op bezwaar van de Staatssecretaris van Economische Zaken (de staatssecretaris) van 16 november 2011 (het bestreden besluit) heeft indiener beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 11 januari 2013 heeft het College dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Indiener heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan en hij heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2013. Indiener en de staatssecretaris zijn niet verschenen.

Overwegingen

1.
In dit geval heeft het College uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan zonder zitting. Hij heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het College is tot de conclusie gekomen dat indiener geen procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat de staatssecretaris voldoende oppervlakte heeft geconstateerd om de volledige uitbetaling van zijn toeslagrechten te verzekeren en zijn beroep (dus) niet kan leiden tot een hogere bedrijfstoeslag.
2.
Als iemand tegen zo'n buiten-zittinguitspraak verzet doet, moet het College in de eerste plaats de vraag beantwoorden of hij in de beroepszaak terecht heeft geoordeeld dat de zaak "kennelijk" was. De term "kennelijk" betekent hier "buiten redelijke twijfel". Het gaat er in deze verzetszaak dus om of buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt het College in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3.
Indiener heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat het College ten onrechte oordeelt dat de vaststelling van de bedrijfsoppervlakte geen belang is waarover hij uitspraak kan doen. Nu de vaststelling van de bedrijfsoppervlakte onlosmakelijk is verbonden met de beslissing over de bedrijfstoeslag, is het College bij uitstek bevoegd om daarover te oordelen. Het College erkent ook dat de oppervlakte voor indiener van groot belang is. Daaraan heeft indiener nog toegevoegd dat de in verzet aangevochten uitspraak wat betreft de in aanmerking genomen oppervlakte hem (ook) zal binden in het kader van de Meststoffenwet.
4.
In wat indiener heeft aangevoerd, ziet het College geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 januari 2013. Het is een ongeschreven regel van procesrecht dat geen beroep kan worden ingesteld als daar geen belang bij bestaat. Het doel dat indiener met zijn beroep wil bereiken moet hij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en het resultaat moet voor hem feitelijke betekenis hebben. Als ieder processueel belang ontbreekt, is het beroep niet-ontvankelijk. Het beroep van indiener is gericht op een hogere bedrijfstoeslag. Dat doel kan hij echter niet bereiken, omdat de staatssecretaris hem al de maximale bedrijfstoeslag heeft toegekend. Als de voor subsidie vastgestelde oppervlakte hoger zou uitvallen, verandert dat niets aan de rechtsgevolgen van het in beroep bestreden besluit: de bedrijfstoeslag verandert daardoor niet. Anders dan indiener meent, stelt de in verzet aangevochten uitspraak de beteelde oppervlakte niet vast. Deze uitspraak mist reeds om die reden betekenis voor de toepassing van de Meststoffenwet. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 11 januari 2013 in stand blijft.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2013.
R.C. Stam C.M. Leliveld