Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2013 in de zaak tussen
Stichting Thuiszorg De Friese Wouden, appellante
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster
Procesverloop
Overwegingen
Appellante heeft ter zitting haar beroep op het gelijkheidsbeginsel nader gemotiveerd. Daarbij heeft zij gesteld dat […] de zorgaanbieders waaraan in het kader van de spoedprocedure wel extra budget is toegekend evenmin als zij met problematische wachttijden te maken hadden en heeft zij tevens betwist dat deze instellingen over onvoldoende financiële middelen zouden hebben beschikt. Verweerster heeft dit niet weersproken.
Voor zover verweerster ter zitting heeft opgemerkt dat aan het zorgkantoor is overgelaten te beoordelen hoe en bij welke zorgaanbieders de extra middelen in het kader van de spoedprocedure worden ingezet, overweegt het College dat verweerster in het wettelijk systeem het bevoegde bestuursorgaan is om de budgetten van individuele instellingen vast te stellen. Bij die vaststelling dient verweerster, onverlet de functie van het zorgkantoor bij de verdeling van de regionale contracteerruimte, het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen. In dit verband acht het College tevens van belang dat appellante zich meerdere malen tot verweerster heeft gewend in verband met de – dreigende – tekorten voor haar productie in 2007.
Voor zover verweerster ter zitting heeft gewezen op haar bevindingen met betrekking tot de toepassing van de spoedprocedure zoals verwoord in haar advies van 13 december 2007 aan de Staatssecretaris, stelt het College vast dat daarin als zodanig geen aandacht wordt besteed aan de eventueel bestaande verschillen tussen zorgaanbieders. In de bevindingen van verweerster wordt slechts ingegaan op de zorginkoop door het zorgkantoor, de prestaties van het zorgkantoor op het gebied van de herschikking en overheveling van (bovenregionale) contracteerruimte alsmede inspanningen van de betrokken zorgaanbieders om problematische wachttijden tegen te gaan."
Het dossier bevat meerdere stukken waarin het zorgkantoor de verwachting uitspreekt dat de betreffende zorgaanbieders zouden kunnen overgaan tot het instellen van een cliëntenstop. Deze verwachting wordt evenwel niet ondersteund door nadere, objectiveerbare gegevens. Het College heeft bijvoorbeeld geen aankondiging van een cliëntenstop van een zorgaanbieder in de regio Zuidwest Friesland bij de stukken aangetroffen. Daarom houdt het College het er op dat de stukken evenmin een aanknopingspunt bieden voor verweersters betoog ter zitting.
23 augustus 2012 en 14 september 2012 aan de hand van specifieke vragen nadere informatie bij het zorgkantoor ingewonnen. Uit de door het zorgkantoor bij brieven van 28 augustus 2012 en 1 oktober 2012 aan verweerster verstrekte antwoorden volgt evenmin dat appellante destijds in een andere positie verkeerde dan de twee zorgaanbieders die in aanmerking zijn gebracht voor de spoedprocedure en op grond daarvan extra middelen hebben gekregen. Uit de van het zorgkantoor verkregen informatie blijkt veeleer dat eind 2007 in heel Friesland sprake was van een situatie waarin de continuïteit van zorg een probleem was en dat het zorgkantoor een keuze heeft gemaakt om in eerste instantie de regio Zuidwest Friesland financieel te steunen. Verweerster heeft ondanks het vorenstaande in haar aanvullende beslissing op bezwaar gesteld dat (slechts) in de regio Zuidwest Friesland sprake was van een acuut knelpunt en dat bij appellante, in tegenstelling de andere twee zorgaanbieders, geen sprake was van een problematische wachtlijst.
1 punt voor nadere zitting na tussenuitspraak met een wegingsfactor 1, tegen € 472,- per punt).
Beslissing
19 september 2013.