5. De beoordeling van het geschil
5.1 Voor zover het beroep van appellante zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaren tegen de tariefbeschikkingen van 19 december 2007 en 23 mei 2008 stelt het College vast dat verweerster op 3 november 2008 alsnog een besluit heeft genomen. Dat appellante niettemin een belang bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is blijven behouden, ziet het College niet in. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5.2 Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, Awb wordt het beroep van appellante geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 november 2008. Ter beoordeling staat of verweerster bij dit besluit de tariefbeschikkingen van 19 december 2007 en 23 mei 2008, die in het kader van de oktoberronde respectievelijk de nacalculatie op de geleverde productie in 2007 zijn genomen, op goede gronden heeft gehandhaafd.
5.3 De tariefbeschikking van 19 december 2007 is genomen met inachtneming van de beleidsregel Contracteerruimte 2007 die op haar beurt is vastgesteld op grond van een aanwijzing van de Staatssecretaris. Uit de uitspraken van het College van 5 oktober 2011 (AWB 08/231, 09/68 en 09/85 alsmede AWB 09/137, LJN: BU1572 en BU1575) volgt dat voormelde aanwijzing en beleidsregel de toets van de rechtmatigheid kunnen doorstaan. Hetgeen appellante heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt voor een andersluidend oordeel. Niet is gebleken dat bij de vaststelling van de contracteerruimte 2007 geen dan wel op onjuiste wijze rekening is gehouden met de door appellante genoemde ontwikkelingen.
Zoals het College oordeelde in de uitspraak van 30 december 2009 (AWB 08/98, LJN: BL5633), brengt het systeem van macrobudgettering mee dat het niet steeds mogelijk is om zorg die uitgaat boven de gemaakte productieafspraken volledig te vergoeden en is er geen wettelijk voorschrift dat daartoe een verplichting in het leven roept. Dit is evenmin het geval wanneer deze zorg, zoals appellante heeft gesteld, in voorgaande jaren met incidentele middelen is vergoed en ook niet indien, naar appellante stelt, de overproductie het gevolg is van afspraken met het zorgkantoor. Dat dit tot gevolg kan hebben dat een instelling voor haar overproductie haar RAK zal moeten aanspreken acht het College in zijn algemeenheid niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar.
Het systeem van macrobudgettering, resulterend in de jaarlijkse vaststelling van contracteerruimte, is verder niet in strijd met artikel 1 Eerste Protocol EVRM, reeds omdat voor deze vorm van regulering een rechtvaardiging wordt gevonden in de overheidstaak de gezondheidszorg betaalbaar te houden.
5.4 Appellante en het zorgkantoor hebben in hun verzoek van 12 oktober 2007 in het kader van de oktoberronde verweerster verzocht het budget vast te stellen op € 30.212.675,-. Verweerster heeft dit verzoek op grond van de beleidsregel Contracteerruimte 2007 naar het oordeel van het College terecht gehonoreerd. Dat appellante op het aanvraagformulier de woorden ‘onder voorbehoud’ heeft vermeld, maakt niet dat verweerster in afwijking van voormeld budgetverzoek een tariefbeschikking had moeten nemen.
Daartoe is van belang dat op grond van onderdeel 3.2 van de beleidsregel verweerster bij een tweezijdig verzoek van zorgaanbieder en zorgkantoor dient uit te gaan van het gezamenlijk aangevraagde budget. Dat appellante het gezamenlijk aangevraagde bedrag te laag achtte en om die reden een voorbehoud op het aanvraagformulier aangaf, maakt dat niet anders. Appellante kan worden nagegeven dat het indienen van een eenzijdig verzoek, waarbij zij een hoger bedrag aanvraagt dan het zorgkantoor, niet zinvol is, aangezien in dat geval op grond van onderdeel 3.2.1 van de beleidsregel de opgave van het zorgkantoor wordt gevolgd. Dit is echter inherent aan de wijze van vaststelling en verdeling van budgetten in het systeem van macrobudgettering.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerster de tariefbeschikking van 19 december 2007, waarbij het budget van appellante voor 2007 overeenkomstig het verzoek van 12 oktober 2007 is vastgesteld, op goede gronden genomen en in bezwaar gehandhaafd.
5.5 Aangezien appellante in het kader van de knelpunten- en spoedprocedure geen aanvullend budget is toegekend, heeft verweerster het vastgestelde budget in de oktoberronde gehanteerd als bovengrens voor de nacalculatie 2007 en de overproductie 2007 die deze grens te boven gaat op grond van onderdeel 3.2 van de beleidsregel Aanvaardbare kosten niet bij de nacalculatie betrokken. Dat appellante in het kader van de knelpuntenprocedure heeft aangegeven dat het in de oktoberronde vastgestelde budget ontoereikend is, kan haar niet baten. De knelpuntenprocedure geldt blijkens de daarop betrekking hebbende circulaire van verweerster van 10 augustus 2007 voor die situaties waarin evident aantoonbaar is dat het zorgkantoor binnen het vastgestelde financiële kader onvoldoende zorg kan contracteren om aan de wettelijke zorgplicht te voldoen. Het gaat volgens deze circulaire om cliënten met een geldige indicatie die binnen de termijn zoals deze voortvloeit uit de zogenoemde Treeknormen geen toegang hebben tot de benodigde AWBZ-zorg. Niet in geschil is dat in het geval van appellante geen sprake was van zodanige wachttijden voor zorg dat de Treeknormen werden overschreden. Verweerster heeft zich naar het oordeel van het College reeds hierom terecht op het standpunt gesteld dat de door haar gehanteerde bovengrens voor de nacalculatie 2007 niet te laag is vastgesteld in verband met de knelpuntenprocedure.
5.6 Ten aanzien van het beroep van appellante op de spoedprocedure overweegt het College het volgende.
De spoedprocedure kan blijkens de brief van Staatssecretaris van 12 oktober 2007 worden gevolgd in geval van (voornemens tot) regionale cliëntenstops. Verweerster heeft haar werkprocessen zo ingericht dat bij een melding van een acuut regionaal knelpunt met spoed de melding kan worden onderzocht. Blijkens de stukken heeft het zorgkantoor op 12 november 2007 gemeld dat in de derde en vierde week van december 2007 acute knelpunten zullen ontstaan doordat zorgaanbieders cliëntenstops zullen afkondigen. Nadat verweerster de Staatssecretaris op 13 december 2007 over deze melding heeft geadviseerd, heeft de Staatssecretaris besloten dit advies van verweerster over te nemen en de contracteerruimte voor het zorgkantoor incidenteel te verhogen met onder meer € 1,2 miljoen voor "verpleging en verzorging". Het laatstvermelde bedrag is na tussenkomst van het zorgkantoor terecht gekomen bij twee andere zorgaanbieders dan appellante.
Appellante heeft ter zitting haar beroep op het gelijkheidsbeginsel nader gemotiveerd. Daarbij heeft zij gesteld dat bij de zorgaanbieders waaraan in het kader van de spoedprocedure wel extra budget is toegekend evenmin als zij met problematische wachttijden te maken hadden en heeft zij tevens betwist dat deze instellingen over onvoldoende financiële middelen zouden hebben beschikt. Verweerster heeft dit niet weersproken.
Voor zover verweerster ter zitting heeft opgemerkt dat aan het zorgkantoor is overgelaten te beoordelen hoe en bij welke zorgaanbieders de extra middelen in het kader van de spoedprocedure worden ingezet, overweegt het College dat verweerster in het wettelijk systeem het bevoegde bestuursorgaan is om de budgetten van individuele instellingen vast te stellen. Bij die vaststelling dient verweerster, onverlet de functie van het zorgkantoor bij de verdeling van de regionale contracteerruimte, het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen.
In dit verband acht het College tevens van belang dat appellante zich meerdere malen tot verweerster heeft gewend in verband met de - dreigende tekorten - voor haar productie in 2007.
Voor zover verweerster ter zitting heeft gewezen op haar bevindingen met betrekking tot de toepassing van de spoedprocedure zoals verwoord in haar advies van 13 december 2007 aan de Staatssecretaris, stelt het College vast dat daarin als zodanig geen aandacht wordt besteed aan de eventueel bestaande verschillen tussen zorgaanbieders. In de bevindingen van verweerster wordt slechts ingegaan op de zorginkoop door het zorgkantoor, de prestaties van het zorgkantoor op het gebied van de herschikking en overheveling van (bovenregionale) contracteerruimte alsmede inspanningen van de betrokken zorgaanbieders om problematische wachttijden tegen te gaan.
Gezien het vorenstaande is het College van oordeel dat verweerster in strijd met artikel 3:46 Awb onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de situatie van appellante in het budgetjaar 2007 niet op een lijn kan worden gesteld met voormelde gevallen in de zelfde zorgkantoorregio waarin na toepassing van de spoedprocedure wel extra budget is toegekend. Het College kan daardoor thans niet beoordelen of de door verweerster gehanteerde bovengrens voor de nacalculatie 2007 niet te laag is vastgesteld in verband met de aan het zorgkantoor in het kader van de spoedprocedure in 2007 extra toegekende contracteerruimte.
5.7 Het College ziet in het belang van partijen bij een finale beëindiging van het geschil aanleiding verweerster op grond van artikel 19, zesde lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie op te dragen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak het voornoemde motiveringsgebrek te herstellen. Hiertoe zal een termijn worden gesteld. Nadat het bestreden besluit is hersteld of vervangen zal op het beroep tegen dat besluit worden beslist. In de einduitspraak zal tevens worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.