In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de intrekking van de erkenning van Ruva Karreveld B.V. als koper in het kader van de Regeling Superheffing. De intrekking vond plaats bij besluit van 15 januari 2010, waarbij de erkenning per 1 april 2010 werd ingetrokken op basis van een rapport van de Algemene Inspectiedienst (AID) dat stelde dat Ruva minder melk had verantwoord dan ontvangen. Appellanten, [A] en [B], hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Hierop hebben zij beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 31 mei 2013 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellanten stelden dat Ruva gedurende de heffingsperiodes niet meer melk had ontvangen dan verantwoord, en dat de aannames in het AID-rapport onjuist waren. Verweerder concludeerde in zijn verweerschrift tot ongegrondverklaring van het beroep.
Het College heeft in zijn uitspraak van 20 september 2013 geoordeeld dat verweerder niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Ruva in gebreke is gebleven met de verantwoording van de melkhoeveelheden. Het College heeft de erkenning van Ruva ten onrechte ingetrokken geacht, omdat niet is komen vast te staan dat Ruva in strijd heeft gehandeld met de Regeling. Het beroep is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en het primaire besluit is herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellanten, vastgesteld op € 944,-.