2.2 Appellante, vóór 2007 geen agrarisch ondernemer, heeft in 2007 een woning met bijbehorende melkveestal gekocht voor de koopsom van € 465.000,-. Blijkens de koopakte is van dit bedrag € 155.000,- toegerekend aan de bedrijfsopstallen, welke toentertijd geschikt waren voor het houden van melkvee. Appellante heeft deze bestaande stallen gerenoveerd en aangepast voor de kalverenhouderij.
Bij formulier, gedateerd 11 mei 2010, heeft appellante verzocht om toekenning van een extra referentiebedrag uit de nationale reserve. In het aanvraagformulier is vermeld dat zij op 25 oktober 2007 een investering in de uitbreiding van stalcapaciteit voor rosékalveren en weide- en zoogkoeien heeft gerealiseerd.
Bij primair besluit van 12 april 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling.
Bij besluit van 15 augustus 2011 heeft verweerder, beslissend op het bezwaar van 19 mei 2011 van appellante tegen de afwijzing, overwogen dat appellante heeft geïnvesteerd in de aankoop van een bestaande stal. Een dergelijke investering in stalcapaciteit komt niet in aanmerking voor toekenning van een bedrag uit de nationale reserve. Met 'uitbreiding van nieuwe stalcapaciteit' wordt immers bedoeld dat door de aanvrager een nieuwe stal is gebouwd; landbouwers die een bestaande stal hebben aangekocht kunnen geen beroep doen op de nationale reserve. Verweerder heeft tevens overwogen dat hij wordt beperkt in zijn afweging van belangen als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aangezien het vereiste dat sprake is van nieuwe stalcapaciteit niet zijnde aankoop van bestaande stallen een wettelijk vereiste is.
2.3 Appellante voert in beroep het volgende aan.
Ten onrechte is appellante in de bezwaarfase niet gehoord. Het zonder meer afdoen van het bezwaar als kennelijk ongegrond is prematuur en doet geen recht aan de zaak, zeker omdat het hier een zeer specifieke situatie betreft.
Appellante meent dat de investeringsregeling slachtpremie (aanvraag Nationale Reserve 2010) voor haar situatie is bedoeld. Op basis van een historische referentieperiode is de slachtpremie ingedaald in bestaande of nieuwe toeslagrechten. Sommige bedrijven, zoals appellante, hebben weinig of geen referentie opgebouwd omdat zij tijdens of na de referentieperiode hebben geïnvesteerd in stalcapaciteit. Die bedrijven kunnen in aanmerking komen voor extra bedrijfstoeslag uit de Nationale Reserve indien is geïnvesteerd in nieuwe stalcapaciteit. Investering in dan wel aankoop van een bestaande stal komt niet in aanmerking omdat het niet de bedoeling is dat zowel de verkoper (op basis van opgebouwde referentie) als de koper (op basis van de investeringsregeling) bedrijfstoeslag ontvangen. In het geval van appellante is geen sprake van voornoemde situatie: aangezien de oude stal een melkveestal was, hield de oude eigenaar geen rosékalveren en bouwde hij daarvoor dus geen referentie op. In die situatie is geen sprake van dubbele steun.
Daarnaast meent appellante dat zij heeft geïnvesteerd in nieuwe stalcapaciteit voor rosékalveren. Zij heeft immers een bestaand gebouw aangekocht en dit gebouw omgebouwd / gerenoveerd tot een stal waarin rosékalveren kunnen worden gehouden. De stalcapaciteit voor rosékalveren is daardoor toegenomen. Indien appellante het bestaande gebouw had gesloopt of alleen grond had aangekocht en een nieuwe stal had gebouwd, zou zij zonder meer in aanmerking zijn gekomen voor toeslagrechten uit de Nationale Reserve. Het besluit geeft dan ook geen blijk van een zorgvuldige belangenafweging.
Subsidiair stelt appellante dat zij als gevolg van de afwijzing naast schade door het niet kunnen verzilveren van toeslagrechten schade lijdt in de vorm van onder meer het niet kunnen afsluiten van contracten en schade door uitstel van betalingsverplichtingen.
2.4 Het College overweegt dat ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Blijkens de geschiedenis van haar totstandkoming vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake indien uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat het bezwaar ongegrond is en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is in het algemeen ook sprake wanneer het om een gebonden besluit gaat en er geen verschil van mening bestaat over het in het primaire besluit aangenomen feitencomplex.
Het College stelt vast dat in het primaire besluit slechts in algemene bewoordingen wordt verwezen naar artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a van de Regeling, maar niet is uitgewerkt of niet is voldaan aan het criterium van uitbreiding van stalcapaciteit of aan het vereiste van een investering van meer dan € 100.000. Naar het oordeel van het College rechtvaardigde hetgeen appellante in het bezwaarschrift naar voren heeft gebracht in het licht daarvan niet de conclusie dat reeds aanstonds vaststond dat haar bezwaren ongegrond waren en er geen twijfel over die conclusie mogelijk was. Appellante had derhalve in de gelegenheid moeten worden gesteld om tijdens een hoorzitting haar standpunt nader toe te lichten.
Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.5.1 Het College ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
2.5.2 Partijen worden in de eerste plaats verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of sprake is van een uitbreiding van nieuwe stalcapaciteit in de zin van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a van de Regeling.
Ter zitting van het College heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat de eenheid ten opzichte waarvan wordt bepaald of sprake is van een uitbreiding in de zin als hier bedoeld de nationale stalcapaciteit voor de vleessector is. Hierbij past verweerder een vermenigvuldigingsfactor toe indien als gevolg van de investering een andere diercategorie wordt gehouden dan voordien. Deze vermenigvuldigingsfactor is een element in de berekening van de toewijzing van toeslagrechten.
Het College neemt aan dat hiermee gedoeld werd op de rekenwijze die in artikel 17 van de Regeling is neergelegd.
Het College moet echter constateren dat zich in het voorgelegde dossier geen stukken bevinden, waaruit blijkt dat verweerder berekend heeft, dat met de verbouwing van de melkveestallen tot stallen voor vleeskalveren in de zin van dit artikel geen uitbreiding van nieuwe stalcapaciteit gerealiseerd is.
2.5.3 Het College gaat echter aan deze constatering voorbij, en acht nader onderzoek op dit punt onnodig, omdat verweerder zijn besluitvorming mede gebaseerd heeft op de constatering dat de overname van de bestaande stallen op zichzelf niet als een investering in nieuwe stalcapaciteit beschouwd kan worden en appellante niet heeft onderbouwd, dat zij, naast de aanschaf, een bedrag van meer dan € 100.000,- aan de verbouwing van deze stallen besteed heeft.
Naar appellantes verklaring ter zitting is de verbouwing geheel in zelfwerkzaamheid, met relatief geringe materiaalkosten, verwezenlijkt. € 100.000,- is daaraan inderdaad lang niet besteed.
Gelet daarop acht het College uitgesloten dat appellante op grond van artikel 16, tweede lid aanhef en onder a, van de Regeling voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve in aanmerking kan komen.
2.5.4 Het College concludeert dan ook dat verweerder terecht de aanvraag van appellante om toekenning van toeslagrechten uit de nationale reserve heeft afgewezen.
2.6 Het College ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874,- op basis van 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in een zaak van gemiddeld gewicht bij een waarde van € 437,- per punt. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.