ECLI:NL:CBB:2012:BW7478

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1233
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting op GLB-inkomenssteun en de beoordeling van niet-naleving van hygiënevoorschriften

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 25 mei 2012, staat de randvoorwaardenkorting van 3% op de GLB-inkomenssteun voor het jaar 2009 centraal. Appellant, een agrariër, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarin deze de korting had opgelegd op basis van een controle door het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ). De controle vond plaats op 17 juni 2009 en leidde tot de conclusie dat appellant niet voldeed aan verschillende hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen.

De procedure begon met een beroep van appellant op 10 november 2010 tegen het besluit van 29 september 2010, waarin het bezwaar tegen de korting ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 10 juni 2011 werd de zaak behandeld, waarbij zowel appellant als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. Het College moest beoordelen of de opgelegde korting terecht was, gezien de geconstateerde niet-naleving van de randvoorwaarden.

Het College concludeerde dat de vaststellingen van het COKZ onvoldoende feitelijke onderbouwing boden voor de opgelegde korting. De rapportage van de controle was te summier en gaf geen duidelijk verband aan tussen de geconstateerde feiten en de niet-naleving van de hygiënevoorschriften. Het College oordeelde dat de bestreden randvoorwaardenkorting ten onrechte was vastgesteld en vernietigde het besluit van de Staatssecretaris. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 437,--, en diende het griffierecht van € 150,-- te worden vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/1233 25 mei 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. drs. C.C. van Harten, werkzaam bij GIBO Accountants en Adviseurs te Assen,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. H.V. Qualm, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 9 november 2010, bij het College binnengekomen op 10 november 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 september 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juni 2010, waarbij een randvoorwaardenkorting van 3% op de aan appellant voor het jaar 2009 te verlenen rechtstreekse betalingen op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) is vastgesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 10 juni 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In geschil is of verweerder appellant terecht een randvoorwaardenkorting heeft opgelegd van 3% op de aan appellant voor het jaar 2009 te verlenen rechtstreekse betalingen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft voor 2009 rechtstreekse betalingen aangevraagd.
- Op 17 juni 2009 heeft op het bedrijf van appellant een controle plaatsgevonden door een medwerker van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (hierna: COKZ). Hiervan is een rapport opgemaakt gedateerd 29 juni 2009.
- Naar aanleiding van het rapport van het COKZ heeft verweerder bij besluit van 29 juni 2010 een randvoorwaardenkorting van 3% op de aan appellant voor het jaar 2009 te verlenen rechtstreekse betalingen op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) vastgesteld.
2.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat weergegeven, overwogen dat het COKZ tijdens de genoemde fysieke controle de niet-naleving heeft geconstateerd van een aantal randvoorwaarden die zijn genoemd in artikel 2, tweede lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. Het gaat hierbij om:
- de verplichting om bij de productie van rauwe melk de algemene gezondheids-voorschriften in acht te nemen;
- de verplichting om de melkinstallaties en de lokalen waar melk wordt opgeslagen zo te bouwen, in te richten en te onderhouden dat verontreiniging van de melk zoveel mogelijk wordt beperkt;
- de verplichting het melken onder hygiënische omstandigheden te verrichten en de melk onmiddellijk gekoeld op te slaan, behalve als koeling niet noodzakelijk is in verband met (snelle) verwerkingsmethoden.
2.4 Appellant heeft, samengevat weergegeven, onder meer aangevoerd dat in het rapport en het bestreden besluit de norm waarvan hem de niet-naleving wordt verweten onjuist dan wel onnauwkeurig is omschreven. Er is geen begrijpelijk verband aanwezig tussen een aantal van de genoemde bepalingen en hetgeen bij de controle is vastgesteld.
De door het COKZ vastgestelde feiten behelzen geen overtreding van de randvoorwaarden in Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, van Verordening (EG) nr. 853/2004.
Zo is niet vastgesteld dat appellant de toegestane wachttermijn niet heeft nageleefd.
Dat de melkglazen vuil waren betreft bovendien slechts een visuele waarneming. De aard van de verontreiniging is niet genoemd. Hiermee is derhalve niet vastgesteld dat sprake is geweest van onvoldoende hygiëne.
Daarnaast vormen het feit dat de melkput spoelwater bevatte en dat de buitendeur en de deur naar de stal open stonden evenmin een niet-naleving van de randvoorwaarden. Tot slot zijn vliegen geen ongedierte als bedoeld in A2, onderdeel II, van de hiervoor genoemde Bijlage.
2.5.1 Het College overweegt als volgt. Op grond van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 73/2009 en artikel 3 van de Regeling is de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie.
2.5.2 In geschil is of sprake is van overtreding van artikel 2, tweede lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in welke bepaling onder meer wordt verwezen naar artikel 3 van Verordening (EG) nr. 853/2004. Laatstgenoemd artikel bepaalt in het eerste lid dat exploitanten van levensmiddelen dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van (onder meer) bijlage III van de Verordening. Sectie IX, Hoofdstuk I, van deze bijlage ziet op de gezondheidsvoorschriften voor de productie van rauwe melk en de hygiëne op melkproductiebedrijven.
2.5.3 Het College stelt voorop dat verweerder - voordat hij tot de vaststelling van een randvoorwaardenkorting kan beslissen - dient te constateren dat van een niet-naleving van randvoorwaarden als hiervoor genoemd sprake is.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellant de hiervoor onder 2.3 genoemde drie randvoorwaarden niet heeft nageleefd en verwijst in dit kader naar het door het COKZ opgemaakte rapport van de fysieke controle die plaatsvond op 17 juni 2009.
2.5.4 Het College constateert dat in dit rapport onder meer het volgende is vermeld:
C: Toetsingsaspecten Waarneming Bevindingen
(1301) De verplichting bij de productie Artikel 2, lid 2, Voldoet niet
van rauwe melk de algemene Warenwetbesluit Niet aantoonbaar dat
gezondheidsvoorschriften in acht te nemen. hygiëne van levensmiddelen voorgeschreven
wachttermijn wordt nageleefd.
(1305) De verplichting om melkinstallaties Artikel 2, lid 2, Voldoet niet
en de lokalen waar melk wordt opgeslagen Warenwetbesluit Melkglazen en
zo te bouwen, in te richten en te onderhouden hygiëne van levensmiddelen melkstellen vuil.
dat verontreiniging van de melk zoveel mogelijk In melkput vuil
wordt beperkt. spoelwater.
(1306) De verplichting het melken onder Artikel 2, lid 2, Voldoet niet
hygiënische omstandigheden te verrichten Warenwetbesluit Buitendeur en deur
en de melk onmiddellijk gekoeld op te slaan, hygiëne van naar stal open
behalve als koeling niet noodzakelijk is i.v.m. levensmiddelen waardoor ongedierte
(snelle) verwerkingsmethoden. en vliegen naar
binnen kunnen.
In tanklokaal vliegen
gesignaleerd.
2.5.5 Appellants betoog, dat een begrijpelijk verband tussen de genoemde bepalingen en hetgeen bij de controle feitelijk is vastgesteld ontbreekt, slaagt. Het College is van oordeel dat het rapport van de medewerker van het COKZ onvoldoende feitelijke onderbouwing voor de beweerdelijk geschonden normen levert. Het College overweegt hiertoe ten aanzien van de bevinding van de medewerker dat “niet aantoonbaar is dat een voorgeschreven wachttermijn wordt nageleefd” dat het rapport op geen enkele wijze helderheid schept ten aanzien van de vraag wat de medewerker feitelijk heeft waargenomen over een niet-naleving van de betreffende wachttermijn.
De summiere vermelding “Melkglazen en melkstellen vuil. In melkput vuil spoelwater.” is naar het oordeel van het College niet toereikend als feitelijke onderbouwing dat randvoorwaarde 1305 door appellant is geschonden.
Tot slot heeft verweerder ter zitting erkend dat ten tijde van de controle niet werd gemolken op het bedrijf van appellant. De enkele constatering dat de buitendeur en de deur naar de stal open stonden tijdens de controle en dat zich vliegen in het tanklokaal bevonden levert geen niet-naleving van de als derde genoemde randvoorwaarde op. Deze heeft immers betrekking op de verplichting om het melken onder hygiënische omstandigheden te verrichten en de melk onmiddellijk gekoeld op te slaan.
2.5.6 Het voorgaande betekent dat verweerder de bestreden randvoorwaardenkorting ten onrechte heeft vastgesteld en dat het bestreden besluit derhalve voor vernietiging in aanmerking komt. Aan het overige door appellant gestelde komt het College niet toe. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zal het College zelf in de zaak voorzien en het besluit van 29 juni 2010 herroepen.
2.5.7 Het College ziet tot slot aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,-- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1 en € 437,-- per punt).
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 29 juni 2010;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 437,-- (zegge: vierhonderdzevenendertig
euro);
- bepaalt dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht ad € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. R.C. Stam en mr. H.O. Kerkmeester, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.M. Leliveld