ECLI:NL:CBB:2012:BW0413

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/275
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over bedrijfstoeslag en kennelijke fout in aanvraag

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarin het bezwaar van appellant tegen de hoogte van het voorschot op zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 werd afgewezen. Appellant had op 22 maart 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van 10 februari 2010, dat betrekking had op zijn aanvraag voor bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De kern van het geschil betreft de vraag of er sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag van appellant, die had geleid tot een lagere uitbetaling van toeslagrechten.

Tijdens de zitting op 2 december 2011 heeft appellant betoogd dat het onlogisch is dat hij met een areaal van 47,35 hectare slechts 33,06 toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Hij stelde dat hij onterecht benadeeld werd door het niet aankruisen van bepaalde percelen in zijn aanvraag. De Staatssecretaris heeft echter betoogd dat er geen sprake was van een kennelijke fout, omdat het verschil tussen de aangevraagde en maximaal te verkrijgen toeslagrechten niet zo groot was dat dit bij een summier onderzoek opgevallen had moeten zijn.

Het College heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een kennelijke fout. Het verschil tussen de aangevraagde en maximaal te verkrijgen toeslagrechten was niet zo buitensporig dat dit bij een summiere controle had moeten opvallen. Bovendien zijn er goede redenen denkbaar voor appellant om bepaalde percelen niet voor uitbetaling in aanmerking te brengen. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/275 7 maart 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. A. Tymersma, werkzaam bij Accon AVM adviseurs en accountants, te Leeuwarden
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Ipenburg, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 22 maart 2010 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 februari 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 december 2009, waarbij de hoogte van het aan appellant uit te betalen voorschot op zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 is vastgesteld.
Appellant heeft de gronden van zijn beroep aangevuld, waarna verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en een verweerschrift heeft ingediend.
Op 2 december 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voor zover hier van belang:
" Artikel 35 - Aangifte van subsidiabele hectaren
1. De landbouwer geeft aan welke percelen overeenstemmen met de subsidiabele hectaren die met een toeslagrecht gepaard gaan. (..) "
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij de Verordeningen (EG) nr. 1782/2003 en (EG) nr. 73/2009 van de Raad, en inzake de randvoorwaarden waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad (hierna: Verordening (EG) nr. 796/2004) luidde, ten tijde en voor zover van belang als volgt:
" Artikel 15 - Wijzigingen van de verzamelaanvragen
(..)
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond (..) aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
(..)
2. Onverminderd (..) worden overeenkomstig lid 1 (..) aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op
31 mei (..) van het betrokken kalenderjaar (..).
(..)
Artikel 19 - Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant beschikte voor het jaar 2009 over 43,80 toeslagrechten.
- Appellant heeft op 3 mei 2009 langs elektronische weg bij verweerder zijn Gecombineerde opgave 2009 ingediend en daarin uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 aangevraagd. Op het Overzicht gewaspercelen heeft appellant
14 percelen ingevuld. Hiervan zijn 7 percelen niet aangekruist voor uitbetaling van toeslagrechten.
- Bij het besluit van 15 december 2009 heeft verweerder de hoogte van het aan appellant uit te betalen voorschot op zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2009, exclusief modulatiekorting, vastgesteld op € 15.615,90, op basis van een voor de bedrijfstoeslag opgegeven oppervlakte van 33,06 ha.
- Bij brief van 18 december 2009 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij verzocht de niet aangekruiste percelen alsnog voor uitbetaling van toeslagrechten in aanmerking te brengen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Gelet op het moment waarop appellant heeft verzocht om aanpassing van zijn aanvraag, kan dit verzoek enkel gehonoreerd worden als sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Naar de mening van verweerder is er in dit geval geen sprake van een kennelijke fout. Appellant heeft de percelen 1, 3, 5, 6, 7, 9 en 11 niet aangekruist voor uitbetaling van toeslagrechten. Hierdoor heeft hij een bedrag van € 3.109,78 van in totaal € 19.524,73 aan gewone toeslagrechten niet benut. Het verschil tussen wat appellant aanvraagt en wat hij maximaal had kunnen aanvragen is niet zo groot dat dit verweerder bij een summier onderzoek direct in het oog had moeten vallen. Daarbij is verweerder van mening dat het niet uitgesloten kan worden geacht dat er voor appellant een reden bestond deze percelen niet voor uitbetaling in aanmerking te brengen. Dat appellant de aanvraag voor het eerst zelf heeft ingevuld maakt dit niet anders.
4. Het standpunt van appellant
Appellant stelt dat sprake is van een kennelijke fout. Het is volstrekt onlogisch dat hij met een areaal van 47,35 hectare slechts 33,06 toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Er is immers geen enkele reden te bedenken waarom hij vrijwillig afstand zou doen van een groot deel van zijn toeslagrechten die hij volledig kon verzilveren gelet op het aantal premiewaardige hectares. Appellant voldeed aan alle voorwaarden voor bedrijfstoeslag.
Het enkele feit dat hij is vergeten een aantal kruisjes te zetten in zijn aanvraag leidt er toe dat hij ernstig wordt benadeeld.
Daarnaast is het zo dat appellant in zijn verzamelaanvraag onverkort heeft aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde verzilveren. Dit impliceert dat hij alle toeslagrechten wilde laten verzilveren en niet slechts een gedeelte daarvan. Verweerder had appellant hiervan tijdig op de hoogte moeten stellen en appellant de gelegenheid moeten bieden de gemaakte fout te herstellen. Het verschil tussen hetgeen appellant aanvraagt en hetgeen hij maximaal kan aanvragen is zo groot dat dit bij een uiterst summier onderzoek direct in het oog had moeten vallen bij verweerder. Hieruit volgt dat de aanvraag geen goede weergave bevat van hetgeen appellant beoogde aan te vragen en dat verweerder appellant de gelegenheid had moeten bieden om de aanvraag te wijzigen. Appellant verwijst in dit kader naar de uitspraken van het College van 2 oktober 2009 en van 20 november 2009 (LJN BJ9418, BJ9420, BJ9441, BJ9445 en BK5141).
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Naar het oordeel van het College is het verschil tussen de 33,06 aangevraagde en de maximaal 43,80 aan te vragen toeslagrechten niet zo buitensporig - hiermee verschilt onderhavige zaak van de zaak waarop de door appellant aangehaalde uitspraken betrekking hebben -, dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag in een oogopslag heeft kunnen zien dat sprake was van een tegenstrijdig ingevulde aanvraag. Het is ook niet zo dat het verweerder bij summiere controle van de aanvraag moest opvallen dat appellant, zoals ter zitting naar voren gebracht, slechts zijn gepachte percelen niet heeft opgegeven, omdat hij in zijn aanvraag ook een perceel dat hij in eigendom heeft niet heeft aangekruist. Er kunnen bovendien goede redenen zijn voor appellant om de desbetreffende percelen niet voor uitbetaling van toeslagrechten in aanmerking te brengen. Hierbij kan worden gedacht aan afspraken met de verpachter, of aan de mogelijkheid dat niet wordt voldaan aan de randvoorwaarden op die percelen. Dat betekent dat vooralsnog niet kan worden staande gehouden dat met een summier onderzoek na ontvangst van de aanvraag kon worden vastgesteld dat de aanvraag blijkbaar geen goede weergave was van hetgeen appellant beoogde. Verweerder heeft dus mogen concluderen dat geen sprake is van een kennelijke fout en dat de verwachting bestaat dat appellant, gelet op het voorgaande, redelijkerwijs geen aanspraak kan maken op uitbetaling van al zijn toeslagrechten.
5.2 Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, mr. H.S.J. Albers en mr. H.L. van der Beek, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.
w.g. R.C. Stam w.g. C.M. Leliveld