ECLI:NL:CBB:2012:BV2157

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/501
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Europese verordening inzake GLB-inkomenssteun en de gevolgen van niet-naleving van zaaizaadvereisten

In deze zaak heeft appellant, een landbouwer, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, inzake de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2009. Appellant had een voorschot van € 14.130,95 ontvangen, maar dit bedrag werd later verlaagd naar € 12.028,85 na herziening van de aanvraag. De Staatssecretaris had vastgesteld dat appellant niet aan de voorwaarden voldeed, omdat hij niet de juiste hoeveelheid zaaizaad had opgegeven voor de hennepproductie. Appellant had 35 kg zaaizaad per hectare opgegeven, maar had in werkelijkheid minder gebruikt, wat leidde tot een korting op zijn toeslagrechten. De procedure begon met een beroep van appellant op 27 mei 2010 tegen het besluit van 26 april 2010, dat zijn bezwaar tegen het eerdere besluit van 3 februari 2010 behandelde. Tijdens de zitting op 2 december 2011 werd vastgesteld dat appellant niet tijdig wijzigingen had doorgegeven aan de Staatssecretaris, zoals vereist door de Europese verordening. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Staatssecretaris terecht een korting had toegepast, omdat het verschil tussen de opgegeven en geconstateerde oppervlakte groter was dan 3%. Appellant's argumenten dat hij de ontbrekende etiketten alsnog kon overleggen, werden verworpen, omdat hij niet had voldaan aan de vereisten van de verordening. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/501 20 januari 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Ipenburg, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 27 mei 2010 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 april 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 februari 2010, waarbij het voorschot op de aan appellant te betalen bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 is vastgesteld op € 14.130,95.
Bij het besluit van 24 juni 2010 heeft verweerder het besluit van 3 februari 2010 herzien en het voorschot verlaagd tot € 12.028,85. Bij het besluit van 24 september 2010 heeft verweerder zijn besluiten van 26 april 2010 en 24 juni 2010 ingetrokken, opnieuw beslist op het bezwaar van appellant, en het voorschot andermaal met toepassing van een korting vastgesteld op € 12.028,85. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 september 2010.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadien een nader stuk ingediend.
Op 2 december 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen en verweerder zich door zijn gemachtigde liet vertegenwoordigen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voor zover hier van belang:
" Artikel 39 - Gebruik van grond voor de productie van hennep
1. Voor de productie van hennep gebruikte arealen zijn slechts subsidiabel wanneer het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,2% bedraagt. De lidstaten voeren een systeem in voor het controleren van het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de geteelde gewassen op ten minste 30% van de henneparealen. (…) "
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij de Verordeningen (EG) nr. 1782/2003 en (EG) nr. 73/2009 van de Raad, en inzake de randvoorwaarden waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad (hierna: Verordening (EG) nr. 796/2004) luidde, ten tijde en voor zover van belang als volgt:
" Artikel 2 - Begripsomschrijvingen
22. “geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; (…)
Artikel 13 - Specifieke voorwaarden met betrekking tot de verzamelaanvraag
1. In het geval dat een landbouwer voornemens is hennep te produceren overeenkomstig artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (…), bevat de verzamelaanvraag: (..)
b) een opgave van de gebruikte hoeveelheden zaaizaad (kilogram per hectare);
c) de overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad, en met name
artikel 12 daarvan, op de verpakking van het zaaizaad gebruikte officiële etiketten.
In afwijking van lid 1, punt c), worden de etiketten, indien de inzaai na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag plaatsvindt, uiterlijk op 30 juni ingediend.
(…)
Artikel 15 - Wijzigingen van de verzamelaanvragen
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond (...) aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
Voor individuele percelen landbouwgrond of toeslagrechten die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden wijzigingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling worden aangebracht. (…)
2. Onverminderd (...) worden overeenkomstig lid 1 (...) aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei van het betrokken kalenderjaar (…)
Artikel 51 - Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven (…) groter is dan de (…) geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of meer dan twee hectare, maar niet meer dan 20% van de geconstateerde oppervlakte bedraagt. (…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant beschikte voor het jaar 2009 over 37,07 toeslagrechten.
- Appellant heeft op 5 mei 2009 bij verweerder zijn Gecombineerde opgave 2009 ingediend en daarin uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 aangevraagd. Op het Overzicht gewaspercelen heeft appellant onder vraag 3A4 “Toeslagrechten Hennep” de percelen 2, 3 en 4 (met een oppervlakte van 28,84 hectare) opgegeven, met voor alle percelen de vermelding van een hoeveelheid zaaizaad van 35 kilogram per hectare en 15 mei 2009 als verwachte inzaaidatum. Bij de tekst: “ik zorg ervoor dat de officiële etiketten van het zaaizaad voor 15 mei 2009 of 30 juni 2009 (afhankelijk van de zaaidatum) door Dienst Regelingen zijn ontvangen”, heeft appellant tot slot het aantal 40 ingevuld.
- Op 28 mei 2009 heeft appellant 37 etiketten van het hennepzaad aan verweerder gezonden. De etiketten vermelden als gewicht 25 kg zaaizaad. In de begeleidende brief heeft appellant verweerder medegedeeld dat hij vier zakken zaad heeft overgehouden, die hij zal retourneren.
- Op 2 september 2009 heeft een controleur van de toenmalige Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) - die thans is overgegaan in de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit - een monster genomen van de hennep op appellants percelen ter controle van het THC-gehalte van de hennep.
3. De bestreden besluiten
Met de Gecombineerde opgave geeft een aanvrager van bedrijfstoeslag aan van welke gegevens verweerder dient uit te gaan bij de beoordeling van zijn aanvraag. Wijzigingen in de opgegeven situatie diende appellant ingevolge artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 uiterlijk 31 mei 2009 aan verweerder te melden. Appellant heeft opgegeven dat hij 35 kg zaaizaad per hectare zal inzaaien en dat hij hiervoor 40 etiketten zal overleggen. Appellant heeft echter 37 etiketten overgelegd met de mededeling dat hij vier zakken zaaizaad heeft overgehouden. Gelet op de gebruikte hoeveelheid zaaizaad van 925 kg betekent dit dat niet alle door appellant opgegeven hectares in aanmerking komen voor uitbetaling van zijn toeslagrechten.
Voor de berekening van de bedrijfstoeslag gaat verweerder uit van de gegevens die appellant in zijn aanvraag heeft opgenomen. Appellant heeft nagelaten om een wijziging van de hoeveelheid zaaizaad te melden, zodat verweerder mocht uitgaan van de ingezaaide hoeveelheid zaaizaad van 35 kg per hectare.
De vier ontbrekende etiketten kunnen in beroep niet alsnog door appellant worden overgelegd, reeds omdat appellant heeft medegedeeld dat het zaaizaad uit de bijbehorende zakken is gebruikt in 2010 zodat dit geen betrekking kan hebben op de bedrijfstoeslag 2009. Ook indien dit zaaizaad wel zou zijn gebruikt in 2009 kunnen deze etiketten niet meer worden ingediend, aangezien dit ingevolge de artikelen 13 en 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 uiterlijk 30 juni 2009 diende te gebeuren.
Nu het verschil tussen de opgegeven en geconstateerde hectares groter is dan 3% diende verweerder ingevolge artikel 51, eerste lid van Verordening (EG) nr. 796/2004 een korting toe te passen van tweemaal het vastgestelde verschil.
4. Het standpunt van appellant
Volgens appellant is artikel 13, eerste lid, sub c, van Verordening (EG) nr. 796/2004 onverbindend, omdat het doel van deze bepaling onduidelijk is. Appellant stelt dat hij de vier etiketten die hij niet heeft toegezonden aan verweerder, alsnog kan overleggen. Het zaaizaad dat in de vier zakken met deze etiketten zat heeft hij in 2010 ingezaaid. Slechts de hoeveelheid zaaizaad per hectare is anders dan opgegeven, aangezien er geen 35 kg zaad per hectare in de grond is gekomen. Uit het rapport fysieke controle 2009 van de AID blijkt eveneens dat appellant de opgegeven hectares hennep heeft verbouwd. Verweerders conclusie dat appellant een kleinere oppervlakte heeft ingezaaid dan opgegeven is dan ook onjuist. Verweerder kan bovendien via de satellietbeelden verifiëren dat appellant op de opgegeven oppervlakte hennep heeft verbouwd.
Dat appellant wijzigingen in de gebruikte hoeveelheid zaaizaad per hectare diende te melden aan verweerder was hem niet bekend. Verweerder heeft ten onrechte een deel van de door appellant voor bedrijfstoeslag opgegeven percelen niet in aanmerking gebracht voor bedrijfstoeslag. Dat verweerder in zijn herziene besluit bovendien een korting heeft toegepast op appellants bedrijfstoeslag is eveneens onjuist. Het door hem betaalde bedrag van € 2.102,10 dient verweerder daarom aan appellant terug te betalen.
5. Beoordeling
5.1 Het College ziet zich gesteld voor de vraag of appellant - gelet op het door hem aangevoerde - redelijkerwijs aanspraak zal kunnen maken op de uitbetaling van meer toeslagrechten dan het aantal dat nu in het voorschotbesluit is vastgesteld.
5.2 Hetgeen appellant hierover, zonder verdere uitwerking, heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de geldigheid van artikel 13, eerste lid, sub c, van Verordening (EG) nr. 796/2004, die zou nopen tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.3 Appellant heeft opgegeven 28,84 hectare hennep te telen met een hoeveelheid zaaizaad van 35 kg per hectare en hiervoor 40 etiketten te zullen opsturen aan verweerder. De brief van 28 mei 2009 maakt niet duidelijk dat minder zaaizaad per hectare is gebruikt. Eerst in het bezwaarschrift is hierover gerept. Appellant heeft zodoende zijn aanvraag niet tijdig gewijzigd. Verweerder moest daarom uitgaan van de gegevens die appellant heeft vermeld in zijn aanvraag. Uitgaande van die hoeveelheid zaaizaad per hectare geldt 2,42 hectare als niet ingezaaid en bedraagt de geconstateerde oppervlakte 26,42 hectare voor de henneppercelen. Tegen de berekening is appellant niet opgekomen.
5.4 Dat de 2,42 hectare wel is ingezaaid blijkt, anders dan appellant stelt, niet uit het door hem overgelegde AID-rapport. Dat rapport ziet immers op de THC-bemonstering van de hennep en niet op de oppervlakte van de percelen. Reeds daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
5.5 Verweerder is op grond van artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 gehouden tevens een korting toe te passen van tweemaal het vastgestelde verschil en hij past deze bevoegdheid toe onafhankelijk van het door appellant gemaakte bezwaar.
5.6 Het alsnog overleggen van de vier ontbrekende etiketten kan appellant niet baten; verweerders standpunt hieromtrent is juist. De door appellant gestelde onbekendheid met de voor de door hem gevraagde bedrijfstoeslag geldende subsidievoorwaarden, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Het is immers aan appellant om zich van die subsidievoorwaarden op de hoogte te stellen.
5.7 De conclusie luidt dat het beroep ongegrond is. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, mr. H.S.J. Albers en mr. H.L. van der Beek, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2012.
w.g. R.C. Stam w.g. C.M. Leliveld