ECLI:NL:CBB:2011:BV0933

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1046
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de verklaring Energie-investeringsaftrek voor nieuwbouw door de Minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft A B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij het verzoek om een verklaring voor de Energie-investeringsaftrek (EIA) werd afgewezen. De procedure begon met een aanvraag van appellante op 14 februari 2008 voor een verklaring met betrekking tot investeringen in energieadvies voor een nieuwbouwproject. De Minister heeft het verzoek afgewezen op basis van de argumentatie dat de kosten voor energieadvies niet onder de relevante categorieën van de Energielijst 2008 vallen, aangezien deze enkel betrekking hebben op bestaande situaties en niet op nieuwbouw.

De rechtbank heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de stelling dat de kosten voor energieadvies in nieuwbouwsituaties onder een technische voorziening voor energiebesparing kunnen worden geschaard. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht had vastgesteld dat de energieadvieskosten niet als technische voorzieningen konden worden aangemerkt, en dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten voor de EIA. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de verklaring op goede gronden was gehandhaafd, en dat de argumenten van appellante, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel, niet opgingen.

De uitspraak benadrukt de strikte interpretatie van de regelgeving omtrent de Energie-investeringsaftrek en de noodzaak voor aanvragen om te voldoen aan de specifieke voorwaarden die zijn gesteld in de wet en uitvoeringsregelingen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en wees op het belang van een correcte toepassing van de wetgeving door de Minister.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1046 15 december 2011
27650 Wet inkomstenbelasting 2001
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te B, appellante,
gemachtigde: J. Top, werkzaam bij Energie Management en Milieu Advies,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigden: mr. H. Vissinga en mr. J. Weda, werkzaam bij Agentschap NL (voorheen: SenterNovem).
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 6 augustus 2009, bij het College binnengekomen op 7 augustus 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 juli 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 9 juni 2009, waarbij verweerder het verzoek van appellante om een verklaring als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) heeft afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 1 september 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 23 augustus 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van verweerder, alsmede ing. W. Brinkman, werkzaam bij Agentschap NL, zijn verschenen. Appellante is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet IB 2001 bepaalde ten tijde hier van belang:
“Artikel 3.40
Indien wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen kan door de belastingplichtige naast de afschrijvingen een deel van het investeringsbedrag aanvullend ten laste van de winst worden gebracht (investeringsaftrek). Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek.
(…)
Artikel 3.42 Energie-investeringsaftrek
1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek).
2. Energie-investeringen zijn investeringen die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie.
(...)
5. Onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten ter zake van een energie-investering als bedoeld in het eerste lid, worden, indien de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, tevens begrepen de kosten van een advies ter zake van energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen dat op die investering of mede op die investering betrekking heeft en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.
(...).”
De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Stcrt. 2000, 249, zoals gewijzigd per 1 januari 2008, Stcrt. 2007, 248; hierna: de Uitvoeringsregeling) luidde voor zover hier relevant:
“Artikel 2
1. Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage I van deze regeling, mits:
a. het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in de bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit genoemde bestanddelen; en
(…)”
Bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling (hierna: Energielijst 2008) luidde voor zover hier relevant:
“ Artikel 1
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij bouwwerken
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bouwwerken, door:
(...)
E. Energie-advies of een maatwerkadvies zoals dit is vastgelegd in ISSO 75.2.
Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit:
a. een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:
1. Beschrijving van het object;
2. Een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;
3. Een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;
4. Een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;
5. Een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;
6. Een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten.
(...)
Artikel 4
1. De voorwaarden als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de wet waaronder de kosten van een daar bedoeld advies inzake energiebesparende maatregelen kunnen worden begrepen onder de aanschaffings-of voortbrengingskosten van een energie-investering, zijn:
a. de energie-investering vindt plaats binnen 24 maanden na het tijdstip waarop de opdracht tot het advies is verstrekt;
b. de energie-investering is aanbevolen in het advies;
(…)
4. Een object is een bestaand totaal bedrijfsgebouw of een bestaand totaal proces dat apart bemeterd is voor energiedragers.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- De energie-investeringen die zijn opgenomen in de Energielijst 2008 zijn door verweerder eveneens opgenomen in een brochure met dezelfde naam en voorzien van een code (hierna: Brochure 2008). Code 410000 betreft een code voor investeringen in technische voorzieningen voor energiebesparing in of bij nieuwe gebouwen. Deze code ziet op de in artikel 1, onder A van de Energielijst 2008 genoemde investeringen.
- Op een daartoe bestemd formulier, door Bureau Investeringsregelingen en willekeurige afschrijvingen te Breda ontvangen op 14 februari 2008, heeft appellante in het kader van de Uitvoeringsregeling verzocht om een verklaring Energie-investeringsaftrek (hierna ook: Verklaring) ten behoeve van het bedrijfsmiddel “engineeringskosten” ter waarde van € 9.425,-. Op het formulier staat vermeld dat de aanvraag wordt gedaan onder code 410000.
- Bij brief van 14 augustus 2008 heeft verweerder appellante verzocht aanvullende gegevens over het bedrijfsmiddel te overleggen.
- Bij brief van 18 augustus 2008 heeft appellante hierop gereageerd.
- Bij brief van 8 januari 2009 heeft verweerder appellante verzocht om nadere gegevens omtrent het bedrijfsmiddel.
- Bij brief van 6 februari 2009 heeft appellante hierop gereageerd.
- Bij besluit 9 juni 2009 heeft verweerder het verzoek van appellante om een verklaring Energie-investeringsaftrek afgewezen.
- Bij brief van 15 juni 2009 heeft appellante tegen het besluit van 9 juni 2009 bezwaar gemaakt.
- Op 22 juni 2009 heeft een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigde van appellante en verweerder, waarbij de gemachtigde heeft medegedeeld dat appelante afziet van de mogelijkheid om te worden gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Verweerder heeft in de eerste plaats overwogen dat appellante de door haar gemaakte kosten ten onrechte heeft gemeld als technische voorziening voor energiebesparing in of bij nieuwe gebouwen, onder code 410000 van de Brochure 2008 of categorie A van de Energielijst 2008. Deze kosten dienen volgens verweerder niet te worden beschouwd als investering in een technische voorziening, zodat hier geen verklaring Energie-investeringsaftrek kan worden afgegeven op grond van een code in categorie A en evenmin op grond van een code in categorieën B, C of D van de Energielijst 2008.
Volgens verweerder kan het energieadvies enkel vallen onder categorie E van de Energielijst 2008. Om in aanmerking te komen voor een Verklaring dient een rapportage te worden overgelegd, die in ieder geval dient te bevatten een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale project en een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale project. Het moet dus, aldus verweerder, gaan om een bestaand object, hetgeen in artikel 4, vierde lid van de Energielijst 2008 wordt gekwalificeerd als “bestaand totaal bedrijfsgebouw” of een “bestaand totaal proces” dat apart bemeterd is voor energiedragers. Nu appellante heeft geïnvesteerd in energieadvies ten behoeve van een nieuwbouwpand, niet zijnde een bestaand object, kan geen Verklaring worden afgegeven.
Voor zover appellante betoogt dat onder “bestaande situatie” moet worden verstaan “oorspronkelijk ontwerp” en dat het Bouwbesluit als referentiemodus geldt, kan deze stelling niet worden gevolgd, nu deze stelling geen grondslag vindt in de Uitvoeringsregeling. De Verklaring kan alleen worden afgegeven indien verweerder een ruimere interpretatie zou geven aan de begrippen “bestaand totaal bedrijfsgebouw” of “bestaand totaal proces”, hetgeen volgens verweerder in strijd is met de bedoeling van de Uitvoeringsregeling. Om voornoemde redenen kunnen de engineeringskosten niet worden aangemerkt als energieadvies in de zin van categorie E van de Energielijst 2008.
Ten slotte is verweerder van mening dat aan het door appellante aangehaalde besluit van verweerder in een ander geval hier geen betekenis toekomt. In het geval waar appellante naar verwijst werd een Verklaring afgegeven voor het bedrijfsmiddel “waterpomp” en werden de kosten van het bijbehorende energieadvies als onderdeel meegenomen. In het onderhavige geval zijn de kosten voor het energieadvies als zelfstandige investering gemeld en komen de kosten daarmee slechts in aanmerking voor EIA als wordt voldaan aan de omschrijving van categorie E van de Energielijst 2008. Ter zitting heeft verweerder gepreciseerd dat de Verklaring in de door appellante aangehaalde zaak ten onrechte is verstrekt voor zover het de kosten van het energieadvies betreft.
4. Het standpunt van appellante
Appellante voert aan dat kosten voor energieadvies in het geval van nieuwbouw niet onder een code kunnen worden geschaard. Appellante stelt dat zij om die reden gehouden was de kosten van het energieadvies in nieuwe situaties te melden als een technische voorziening voor energiebesparingen in of bij nieuwe gebouwen, onder code 410000 van de Brochure 2008.
Voorts is appellante van mening dat het geldende Bouwbesluit als referentiemodus dient te gelden bij het bepalen of vernieuwende, energiezuinige bouwmethodieken voldoen aan de besparingsnormen, indien gebruik wordt gemaakt van de in het energieadvies opgenomen maatregelen. Indien die besparing vervolgens wordt bereikt, dienen de investeringen in technische voorzieningen voor energiebesparing en de daarbij behorende advieskosten op basis waarvan energiezuinig in plaats van traditioneel is gebouwd naar de mening van appellante in aanmerking te komen voor het afgeven van een Verklaring. In dat licht stelt appellante dat verweerder in een nieuwbouwsituatie onder de term “bestaande situatie” ook dient te verstaan “oorspronkelijk ontwerp”.
Ten slotte is appellante van mening dat uit een overgelegd besluit van verweerder in een ander geval blijkt dat energieadvies voor een Verklaring in aanmerking komt indien de advisering bijdraagt aan energiezuiniger bouwen bij nieuwbouw. Nu haar situatie vergelijkbaar is met de aangehaalde situatie, stelt appellante in het kader van gelijke behandeling van gelijke gevallen ook recht te hebben op een Verklaring.
Op voornoemde gronden verzoekt appellante het College het bestreden besluit te vernietigen, opnieuw recht te doen en daarbij te bepalen dat het energieadvies, indien de besparingsnormen worden gehaald, in aanmerking komt voor een Verklaring onder code 410000.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Beoordeeld dient te worden of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden zijn besluit tot afwijzing van de door appellante gevraagde verklaring Energie-investeringsaftrek, heeft gehandhaafd. In dit verband overweegt het College als volgt.
5.2 Appellante heeft ter verkrijging van een Verklaring het bedrijfsmiddel “engineeringskosten” gemeld onder code 410000. Deze code is, blijkens de Brochure 2008, bestemd voor technische voorzieningen voor energiebesparing in of bij nieuwe gebouwen. Niet in geschil is dat het hier niet gaat om een technische voorziening maar om een energieadvies. Met verweerder is het College van oordeel dat het als “engineeringskosten” gemelde energieadvies niet kan worden beschouwd als een technische voorziening als bedoeld onder code 410000, zodat op deze grond geen Verklaring kan worden afgegeven.
5.3 Een energieadvies, zoals bedoeld onder Categorie E van de Energielijst 2008, komt op grond van artikel 3.42, vijfde lid, van de Wet IB 2001, in samenhang bezien met artikel 4, eerste en vierde lid, van de Energielijst 2008, alleen voor energie-investeringsaftrek in aanmerking als het ziet op een “bestaand totaal bedrijfsgebouw” of een “bestaand totaal proces”. Nu het hier een energieadvies ten behoeve van nieuwbouw betreft kan hiervoor geen Verklaring worden afgegeven. Voor de juistheid van de stelling van appellante dat in geval van nieuwbouw voor “bestaande situatie” gelezen dient te worden “oorspronkelijk ontwerp”, heeft het College geen aanknopingspunt gevonden. Aan beoordeling van het argument van appellante ter zake van het hanteren van de in het Bouwbesluit gestelde eisen als referentie voor de berekening van de energiebesparing komt het College dan ook niet toe.
5.4 Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel.
Verweerder heeft uiteengezet dat het door appellante genoemde geval een eenmalige, foutieve, beslissing van verweerder betreft. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat verweerder genoopt zou zijn tot herhaling van een zodanige, door hem bij nader inzien onjuist geachte toepassing van de wettelijke voorschriften.
5.5 Gelet op het vorenstaande komt het College tot het oordeel dat verweerder de afwijzing van het verzoek van appellante om afgifte van een verklaring Energie-investeringsaftrek op goede gronden heeft gehandhaafd.
5.6 Het beroep is ongegrond.
5.7 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt en mr. M. van Duuren en mr. J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van mr. L.B.J. Leunissen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011.
w.g. E. Dijt w.g. L.B.J. Leunissen