2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft voor 2009 rechtstreekse betalingen aangevraagd.
- Op 3 september 2009 heeft een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) een controle verricht op het bedrijf van appellante. In het daarvan gemaakte controleverslag staat vermeld dat er één rund aanwezig was op het bedrijf dat wel was geregistreerd in het bedrijfsregister maar dat niet op de stallijst stond.
- Bij besluit van 10 maart 2010 heeft verweerder appellante naar aanleiding van de bevindingen van de AID een randvoorwaardenkorting van 3% opgelegd wegens niet-naleving van een randvoorwaarde.
- Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
2.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en heeft hiertoe, samengevat, het volgende overwogen. Tijdens de fysieke controle die plaatsvond op het bedrijf van appellant is door de AID de niet-naleving geconstateerd van de randvoorwaarde in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 1760/2000, doordat de geboorte van een rund niet is gemeld aan het I&R-systeem Rund. Appellante is te allen tijde zelf verantwoordelijk voor het juist aanmelden van mutaties aan het I&R-systeem Rund. Dat de niet-naleving door haar medewerkers tijdens de vakantie van haar vennoten heeft plaatsgevonden, blijft dan ook voor haar rekening en risico. Dat appellante de fout meteen heeft hersteld na de controle, neemt niet weg dat de niet-naleving in eerste instantie wel is geconstateerd. Gelet op de genoemde wet- en regelgeving diende verweerder een randvoorwaardenkorting toe te passen. Deze korting is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
2.4 Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat de geboorte van het betreffende rund plaatsvond tijdens de vakantie van haar vennoten. De medewerkers die het bedrijf waarnamen hebben de geboorte onjuist gemeld aan het I&R-systeem Rund, maar dit is appellante pas tijdens de controle door de AID gebleken. In het bedrijfsregister stond de geboorte van het dier wel goed geregistreerd. Appellante heeft na de controle de fout direct hersteld door de geboorte alsnog te melden aan dit I&R-systeem. De toegepaste korting van in totaal €1224,41 staat in geen verhouding tot de geconstateerde niet-naleving, gelet ook op het feit dat geen sprake is van een herhaalde niet-naleving. De omstandigheden van dit geval hadden aanleiding moeten geven tot het matigen van de korting.
2.5 Het College moet beoordelen of verweerder terecht en op juiste gronden aan appellante een randvoorwaardenkorting van 3% heeft opgelegd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.6 Op grond van de in rubriek 2.1 genoemde communautaire en nationale bepalingen is de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk gesteld van de naleving van regels op het gebied van (onder meer) de volksgezondheid en de gezondheid van dieren. Bij niet-naleving van die regels wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken. Tot de uit deze regelgeving voortvloeiende verplichtingen behoort de verplichting om elk pasgeboren kalf tijdig aan te melden bij het I&R gegevensbestand. Zoals door appellante zelf ook is toegegeven is verzuimd om een op 18 juli 2007 geboren rund aan te melden. Niet in geschil is dan ook dat appellante niet heeft voldaan aan de desbetreffende verplichting die als randvoorwaarde voor Europese inkomenssteun is gesteld. De omstandigheid dat appellante meteen na de geconstateerde onvolkomenheid alles in het werk heeft gesteld om de registratie aan te passen, maakt dit niet anders. Dit betekent dat verweerder gehouden was om een randvoorwaardenkorting toe te passen op de aan appellante te verlenen inkomenssteun.
2.7 Ter zitting is namens verweerder naar voren gebracht dat in dit specifieke geval ten onrechte een randvoorwaardenkorting van 3% is opgelegd. Gelet op het geringe aantal niet-aangemelde runderen (te weten slechts één) in relatie tot de omvang van het bedrijf (262 runderen) is verweerder mede onder verwijzing naar de relevante bepalingen van de (Bijlage van de) Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB bij nader inzien tot de conclusie gekomen dat een randvoorwaardenkorting van slechts 1 procent aangewezen was.
Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de randvoorwaardenkorting in dit geval niet meer dan 1% behoorde te zijn. Appellante blijft van mening dat een korting helemaal achterwege had moeten blijven, maar het College volgt appellante hierin niet. Hetgeen appellante daartoe heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder ingevolge de van toepassing zijnde regelgeving in het geheel geen korting had mogen opleggen.
2.8 Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Met het oog op de finale afwikkeling van het geschil zal het College zelf in de zaak voorzien door de randvoorwaardenkorting vast te stellen op 1% van de aan appellante voor het jaar 2009 te verlenen rechtstreekse betalingen op grond van de Regeling. Dit leidt tot een korting van €408,14 in plaats van €1.224,41.
2.9 Het College ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Het gaat daarbij om de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op €41,-.