2.4.1 In geschil is of verweerder terecht met toepassing van dit artikellid appellants toeslagrechten aan de nationale reserve vervallen heeft verklaard. Het College overweegt als volgt.
2.4.2 Uit de tweede volzin van de tweede alinea van het zojuist aangehaalde artikellid volgt dat verweerder - alvorens toeslagrechten aan de nationale reserve vervallen te verklaren - niet alleen dient vast te stellen dat voor die toeslagrechten in de daar bedoelde periode - in dit geval de jaren 2006, 2007 en 2008 - geen betaling heeft plaatsgevonden, maar ook dat voor deze toeslagrechten geen met een geconstateerde oppervlakte gepaard gaande aanvraag is ingediend. Voor het jaar 2007 heeft verweerder in het besluit van 8 januari 2010 overwogen dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 september 2008, waarbij appellants aanvraag bedrijfstoeslag 2007 is afgewezen. Volgens verweerder is dit besluit dan ook in rechte onaantastbaar is geworden. Dit standpunt is - gelet op artikel 6:8, eerste lid, Awb - slechts juist als vaststaat dat het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.4.3 Het College constateert dat verweerder in het besluit van 8 januari 2010 geen aandacht heeft besteed aan de vraag op welke wijze het besluit van 16 september 2008 is bekendgemaakt, hoewel appellant de ontvangst van laatstgenoemd besluit had betwist. De door verweerder bij zijn brief van 10 december 2010 overgelegde documenten verschaffen over deze bekendmaking geen zekerheid. Ofschoon uit deze documenten valt op te maken dat vanuit verweerders dienst opdracht is gegeven om het afwijzingsbesluit bedrijfstoeslag 2007 (mede) aan appellant toe te zenden, blijkt daaruit niet dat dit besluit daadwerkelijk bij de post is aangeboden ter verzending en aldus overeenkomstig artikel 3:41 Awb is bekendgemaakt. Derhalve kan niet - zoals verweerder heeft gesteld - als vaststaand worden aangenomen dat het besluit van 16 september 2008 in rechte onaantastbaar is geworden. Daarmee blijft ook in het midden of voor appellants toeslagrechten in 2007 geen met een geconstateerde oppervlakte gepaard gaande aanvraag is ingediend.
2.5 Gelet op het voorgaande is het besluit van 8 januari 2010 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb genomen, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt. Het College ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien nu verweerder - alvorens opnieuw op het bezwaar te beslissen - nog zal moeten beoordelen of appellant, indien hij dit wenst ondanks hetgeen hierna in 2.6 wordt opgemerkt, geacht kan worden tegen het hier niet ter toetsing voorliggende besluit van 16 september 2008 bezwaar te hebben gemaakt en, zo ja, of dit bezwaar dan ontvankelijk en gegrond is.
2.6. Aangezien partijen het College ter zitting uitdrukkelijk verzocht hebben om zich zo mogelijk reeds in dit stadium uit te laten over appellants bedrijfstoeslag 2007, ziet het College aanleiding om, buiten dit geding tredend en dus ten overvloede, het volgende op te merken.
Appellant heeft in zijn aanvraag bedrijfstoeslag 2007 van 11 mei 2007 drie gewaspercelen opgegeven, maar deze niet aangekruist voor bedrijfstoeslag. Appellant heeft aangegeven dat hij dit niet heeft gedaan omdat hij dacht dat het zetten van kruisjes was bedoeld voor maispremie en dergelijke. Voor zover appellant zich hiermee zou wensen te beroepen op een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, is dit beroep niet bijzonder kansrijk te achten. Immers, met de melding Onvolledige/Onjuiste opgave van 30 juni 2007 heeft verweerder appellant reeds gelegenheid geboden alsnog gewaspercelen aan te kruisen. Naar het College begrijpt heeft appellant hierop in ieder geval niet in die zin gereageerd, dat hij alsnog percelen voor de bedrijfstoeslag heeft aangekruist. Naar valt af te leiden uit de uitspraak van het College van 29 juni 2011 (AWB 09/176) kan de omstandigheid dat een landbouwer een geboden gelegenheid om een kennelijke fout te corrigeren niet heeft benut bijdragen tot het oordeel dat de aanvraag op dat moment geen kennelijke fout meer bevat.
2.7 Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken.