4. De beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 6:19, derde lid, Awb is bepaald dat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg staat aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of het beroepschrift daarbij belang heeft. In een mogelijke aanspraak op schadevergoeding kan een belang zijn gelegen een beoordeling te krijgen over de rechtmatigheid van een besluit. Het College zal, een belang in de zin van artikel 6:19, derde lid, Awb aannemende, daarom hieronder overgaan tot beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten. De beoordeling is beperkt tot de vraag of vernietiging van het marktanalysebesluit met zich meebrengt dat de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking komen.
4.2. In de jurisprudentie waar OPTA naar heeft verwezen, wordt uitgegaan van de hoofdregel dat artikel 8:72, tweede lid, Awb bepaalt dat de aan een vernietigd besluit verbonden rechtsgevolgen met terugwerkende kracht ongedaan worden gemaakt. In specifieke gevallen moet van die hoofdregel worden afgeweken en worden aangenomen dat het besluit tot aan de vernietiging is blijven bestaan, bijvoorbeeld omdat een redelijke wetsuitleg dit met zich meebrengt. In geval van een aanvraag om een bouwvergunning brengt het limitatief imperatieve stelsel van de Woningwet met zich mee dat het bestemmingsplan, waarvan de goedkeuring nog niet onherroepelijk is, het dwingende toetsingskader voor die aanvraag is. Indien bouwvergunningen zijn verleend op basis van een bestemmingsplan waarvan het goedkeuringsbesluit daarna vernietigd wordt, is er daarom reden geen terugwerkende kracht te verbinden aan die vernietiging. Voor handhavingsbesluiten geldt die uitzondering voor vernietiging van het besluit of de regeling waarvan de overtreding door het handhavingsbesluit is gesanctioneerd, nu er voor de overheid een bestuursrechtelijke handhavingsverplichting bestaat, die slechts in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld bij concreet zicht op legalisering, niet geldt. Er bestond dus in beginsel de verplichting, op het moment dat de regel gold, dat een ieder zich hiernaar zou gedragen én dat er gehandhaafd zou worden.
4.3. Het College onderschrijft dat op de hoofdregel, dat de terugwerkende kracht van de vernietiging van een besluit tot gevolg heeft dat het besluit geacht moet worden nooit te hebben bestaan en dat daardoor de grondslag komt te ontvallen aan daarop voortbouwende besluiten, in bepaalde gevallen een uitzondering moet worden gemaakt. Dat kan zo zijn vanwege de specifieke verplichting voor het bestuursorgaan om op een bepaalde manier te handelen, vanwege het vertrouwen dat derden daaraan mochten ontlenen en de daarmee verband houdende rechtszekerheid. Voor een afwijking van de hoofdregel is naar het oordeel van het College echter in dit geval geen aanleiding. Van een dwingend kader of strikte verplichting, die bij uitvoering geen ruimte laat en waarbij de rechtszekerheid in verband hiermee in geding is, kan hier niet gesproken worden. In het tariefbesluit en het implementatiebesluit van OPTA worden de in het marktanalysebesluit opgenomen verplichtingen verder uitgewerkt. OPTA heeft met die besluiten voortgebouwd op de verplichtingen die zij eerder in het marktanalysebesluit had opgelegd en die haar passend voorkwamen. Zij heeft bij deze besluiten naar eigen inzicht de afweging gemaakt welke middelen pasten bij de aard van het door haar geconstateerde probleem en die naar haar oordeel proportioneel en gerechtvaardigd waren in het licht van de te dienen doelstellingen. Daarbij heeft zij gebruik gemaakt van dezelfde bevoegdheid waarmee zij de in het marktanalysebesluit opgenomen verplichtingen in het leven heeft geroepen. Van bijzondere redenen om in dit geval, in afwijking van de hoofdregel, aan de vernietiging van het marktanalysebesluit geen terugwerkende kracht te verbinden is geen sprake. Dat betekent dat de bestreden besluiten hun grondslag verloren hebben.
4.4. Hieruit volgt dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het College heeft met toepassing van artikel 8:54 Awb, in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, het onderzoek gesloten. De beroepen gericht tegen het tariefbesluit en het implementatiebesluit zijn kennelijk gegrond. Genoemde besluiten worden vernietigd.
4.5. Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874,-- op basis van 2 punten (voor het indienen van de beroepschriften) tegen een waarde van € 437,-- per punt, waarbij het gewicht op gemiddeld is bepaald.