ECLI:NL:CBB:2011:BQ8708
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- W.E. Doolaard
- R.C. Stam
- H.O. Kerkmeester
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van handhaving bij overtredingen van de Telecommunicatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten A en B tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een e-mail die appellanten ongevraagd ontvingen van de Vereniging Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) in het kader van de verkiezingen van Provinciale Staten. Appellanten stelden dat de VVD in strijd met de Telecommunicatiewet handelde door hen deze e-mail te sturen en vroegen OPTA om handhavend op te treden. OPTA weigerde dit, wat leidde tot het hoger beroep.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat OPTA in redelijkheid heeft kunnen afzien van handhavend optreden. Het College onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat artikel 13 van de Richtlijn 2002/58/EG niet verplicht tot handhavend optreden bij elke overtreding. Het College stelt dat de beginselplicht tot handhaving niet betekent dat een bestuursorgaan altijd moet optreden, vooral niet bij overtredingen van geringe omvang. In dit geval was er sprake van een eenmalige overtreding, en de VVD had het e-mailadres van appellanten uit haar bestand geschrapt om herhaling te voorkomen. Het College concludeert dat OPTA onder de gegeven omstandigheden niet gehouden was tot handhaving.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om prioriteiten te stellen bij handhaving, vooral gezien de beperkte middelen en de grote hoeveelheid overtredingen. Het College bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond, zonder termen voor proceskostenveroordeling.