2.2 Bij het bestreden besluit zijn appellants bezwaren tegen de besluiten van 26 september 2006 en 13 juni 2002 ongegrond verklaard en heeft verweerder geweigerd om appellant wettelijke rente te voldoen. Om voor wettelijke rente in aanmerking te komen zou, volgens verweerder, moeten vaststaan, dat appellant in 2001 recht had op slachtpremie voor de runderen waarvoor verweerder in 2006 een betaling heeft gedaan. Dit is echter niet het geval. Appellants recht op slachtpremie voor zijn in 2001 in het slachthuis geruimde runderen vindt zijn grondslag in Verordening (EG) nr. 1117/2006, die werking heeft gekregen op 21 juli 2006 zonder terugwerkende kracht. Er was geen grond om de betreffende runderen voor slachtpremie in aanmerking te brengen op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999. Daarmee staat vast dat appellant eerst in 2006 recht had op de hem in 2006 uitgekeerde premie en daarom is het verzoek om gederfde wettelijke rente afgewezen.
2.3 Appellant stelt, samengevat weergegeven, dat verweerder hem in 2001 slachtpremie had moeten betalen, omdat zijn dieren voldeden aan de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen op basis van Verordening (EG) nr. 1254/1999. Door de niet-tijdige betaling is verweerder in verzuim gebleven en heeft appellant recht op vergoeding van de wettelijke rente vanaf 2001.
2.4.1 De volgende feiten zijn door partijen niet bestreden en ook het College gaat in zijn beoordeling van die feiten uit.
2.4.2 In 2001 zijn 125 runderen van appellant in een slachthuis gedood als maatregel ter bestrijding van mond- en klauwzeer. Voor 22 van deze runderen heeft het slachthuis onder de voor slacht gebruikte code 41 een melding gedaan, de dood van de andere 103 is onder de code 40 (doodmelding) geregistreerd. Van de 22 als geslacht gemelde runderen, waren er 21 jonger dan acht maanden. Voor (al) deze runderen heeft verweerder op 4 oktober 2006 € 7.117, 70 aan slachtpremie betaald.
2.5 Het College overweegt verder het volgende.
2.6 Appellant is het eens met de hoogte van de hem in 2006 nabetaalde slachtpremie, maar vordert (enkel) wettelijke rente over het bedrag van deze nabetaling, omdat naar zijn mening dit bedrag eerder had moeten worden betaald.
2.7.1 Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of verweerder was gehouden voor de 103 als dood gemelde koeien op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999 slachtpremie te betalen. Dat geschil spitst zich toe op de vraag of appellant de premie op juiste wijze heeft aangevraagd.
2.7.2 Aanvragen om slachtpremie worden gedaan door de melding van de slacht door het slachthuis. Het College heeft eerder overwogen in de uitspraak van 12 september 2003 (AWB 02/1344, www.rechtspraak.nl, LJN AM7774) dat, waar Verordening (EG) nr. 2342/1999 de lidstaten de mogelijkheid biedt toe te staan dat de melding door het slachthuis als aanvraag wordt beschouwd, artikel 2.4b, tweede lid, van de Regeling een aanvrager geen andere keus laat dan de aanvraag te laten indienen door het slachthuis. De aanvrager is niet zelf in de gelegenheid om onvolkomenheden in de voor hem ingediende aanvraag te voorkomen, terwijl hij wel het risico draagt dat zulke onvolkomenheden ertoe leiden, dat de aangevraagde premie niet (volledig) wordt uitbetaald. Het College is van oordeel dat dit door de regelgever vastgestelde systeem voor de producenten niet onredelijk bezwarend is en dat de daarmee samenhangende risico's voor de toekenning van slachtpremie als normale bedrijfsrisico's voor de betrokken producenten kunnen worden aangemerkt.
2.7.3 Voor 103 runderen vond niet op de voorgeschreven wijze een slachtmelding door het slachthuis plaats, zodat voor deze 103 runderen geen aanvraag tot toekenning van slachtpremie is gedaan en verweerder terecht geen premie op grond van Verordening 2342/1999 heeft toegekend. Anders dan verweerder is het College van oordeel dat met de melding door het slachthuis onder de daarvoor bestemde code 41 van de slacht van de overige 22 runderen een aanvraag is gedaan voor slachtpremie, nu die meldingen aan de daaraan gestelde eisen voldeden.
2.8 De 21 stuks jongvee waarvoor het slachthuis wel een slachtmelding heeft gedaan, voldeden niet aan de leeftijdseis om voor slachtpremie in aanmerking te komen, zodat verweerder voor deze runderen met zijn besluit van 13 juni 2002 terecht geen slachtpremie heeft toegekend.
2.9.1 Dat betekent dat één slachtmelding gedaan is voor één rund dat de vereiste leeftijd had bereikt om voor slachtpremie in aanmerking te komen. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde ter zitting erkend, dat hij in de destijds toepasselijke regelgeving geen bepaling kan aanwijzen, waaruit eenduidig voortvloeit, dat de ruiming van dit rund niet als een voor premie in aanmerking komende slacht zou kunnen worden aangemerkt. Naar verweerders mening zou het niettemin in strijd zijn met de strekking van deze regelgeving om het geruimde dier als een geslacht dier voor premie in aanmerking te brengen. Desgevraagd heeft genoemde gemachtigde verklaard dat hem niet bekend is dat nog enige andere procedure met betrekking tot deze vraag in bezwaar of beroep in Nederland aanhangig is.
2.9.2 Het College overweegt dat de Commissie in de overwegingen nrs. 1 en 2 bij Verordening (EG) nr. 1117/2006 als volgt heeft overwogen: