ECLI:NL:CBB:2011:BP2607

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/730
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afsluiting van elektriciteit en gas door netbeheerder Stedin

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 26 januari 2011, wordt het beroep van appellant A tegen de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) behandeld. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de NMa van 8 april 2009, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 19 september 2008 deels gegrond en deels ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de afsluiting van de elektriciteits- en gastoevoer door Stedin Netbeheer B.V. (voorheen Eneco Netbeheer B.V.) op 11 april 2007, als gevolg van een betalingsachterstand van appellant. De NMa heeft in haar besluit geoordeeld dat Stedin aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat de afsluiting niet in strijd was met de geldende regelgeving, aangezien deze buiten de winterperiode plaatsvond.

De procedure begon met een klacht van appellant bij de NMa, waarin hij stelde dat Stedin onterecht had afgesloten en geen beleid voerde dat gericht was op het voorkomen van afsluitingen. Het College oordeelt dat Stedin de nodige stappen heeft ondernomen, waaronder het versturen van betalingsherinneringen en het zoeken van persoonlijk contact met appellant. Het College concludeert dat de NMa terecht heeft vastgesteld dat Stedin niet in strijd heeft gehandeld met de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.

De uitspraak benadrukt dat de netbeheerder niet verplicht is om een beleid te voeren dat elke afsluiting voorkomt, maar dat zij wel moet voldoen aan de wettelijke eisen en procedures. Het College wijst erop dat de proportionaliteit van de afsluiting reeds is verdisconteerd in de Regeling en dat Stedin niet onredelijk heeft gehandeld door de afsluiting door te voeren. De beslissing van de NMa wordt dan ook bekrachtigd, en het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/730 26 januari 2011
18500 Elektriciteitswet 1998 en Gaswet
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. E.H.P. Dingenouts, advocaat te Rotterdam,
tegen
de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E.T.Y.M. Moe Soe Let, werkzaam bij NMa.
Aan welk geding voorts als partij deelneemt:
Stedin Netbeheer B.V. (voorheen: Eneco Netbeheer B.V.), te Rotterdam (hierna: Stedin),
gemachtigde: mr. W.J. van Aalst, werkzaam bij Stedin.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 18 mei 2009, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 april 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen een besluit van 19 september 2008, waarbij verweerder heeft beslist op een klacht van appellant op grond van artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de Wet) en artikel 19 van de Gaswet, deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Op 11 juni 2009 heeft het College het verzoek van Stedin om als partij aan het geding deel te nemen ingewilligd.
Op 29 juni 2009 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brieven van 31 juli 2009 en 27 augustus 2009 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, respectievelijk een verweerschrift ingediend.
Op 9 september 2009 heeft Stedin schriftelijke opmerkingen toegezonden.
Op 11 augustus 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Elektriciteitswet '98 (hierna: de Wet) bevatte, ten tijde van belang, onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 19c
De netbeheerder, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, draagt er zorg voor dat de afnemers die op zijn net zijn aangesloten een overzicht ontvangen waarop de kosten in verband met die aansluiting overzichtelijk en begrijpelijk zijn gespecificeerd.
Artikel 23
1. De netbeheerder is verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk. (…)
Artikel 51
1. Een partij die een geschil heeft met een netbeheerder over de wijze waarop deze zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van deze wet voldoet, kan een klacht bij de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit indienen.
2. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit beslist op een klacht binnen twee maanden na ontvangst van de klacht. Indien de klacht betrekking heeft op de tarieven voor de aansluiting op het net van een grote productie-eenheid, kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit een langere termijn stellen. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan de in de eerste volzin genoemde termijn met twee maanden verlengen als hij aanvullende gegevens nodig heeft. Indien de klager daarmee instemt, is verdere verlenging mogelijk.
3. De beslissing van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is bindend.
4. Het indienen van een klacht als bedoeld in het eerste lid laat onverlet elke mogelijkheid voor de desbetreffende partij een hem ter beschikking staand rechtsmiddel aan te wenden.
Artikel 95b
1. Een houder van een vergunning heeft de plicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit aan iedere in artikel 95a, eerste lid, bedoelde afnemer die daarom verzoekt. De voorwaarden zijn in ieder geval niet redelijk als zij niet in overeenstemming zijn met het bepaalde bij of krachtens artikel 95m. Artikel 26a, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
(…)
7. Een netbeheerder en een vergunninghouder voeren een beleid, gericht op het voorkomen van het afsluiten van een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, in het bijzonder in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar.
8. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het beëindigen van de levering van elektriciteit aan een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, alsmede over preventieve maatregelen om de afsluiting van dergelijke afnemers zoveel mogelijk te voorkomen. Deze regels houden in ieder geval in dat een afnemer niet wordt afgesloten in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar, behoudens in gevallen die in de regeling zijn aangegeven.
(…) "
De Gaswet bevatte, ten tijde van belang, onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 14
1. Behoudens artikel 15 is een netbeheerder verplicht, in voorkomend geval tezamen met een verwant bedrijf, degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde gastransportnet en van een of meer installaties van het verwante bedrijf ten behoeve van de verzoeker transport van gas en de dat transport ondersteunende diensten te verrichten tegen een tarief alsmede tegen voorwaarden die in overeenstemming zijn met de artikelen 12f of 12g, 81c of 82.
Artikel 19
1. Een partij die een geschil heeft met een netbeheerder of een LNG-bedrijf over de wijze waarop deze zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van deze wet voldoet, kan een klacht bij de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit indienen.
2. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit beslist op een klacht binnen twee maanden na ontvangst ervan. Deze termijn kan met twee maanden worden verlengd als de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit om aanvullende gegevens verzoekt. Met instemming van de klager is verdere verlenging mogelijk.
3. De beslissing van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit is bindend.
4. Het indienen van een klacht als bedoeld in het eerste lid laat onverlet elke mogelijkheid voor de desbetreffende partij een hem ter beschikking staand rechtsmiddel aan te wenden.
Artikel 35c
De netbeheerder, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, draagt er zorg voor dat de afnemers die op zijn gastransportnet zijn aangesloten een overzicht ontvangen waarop de kosten in verband met die aansluiting overzichtelijk en begrijpelijk zijn gespecificeerd.
Artikel 44
1. Een houder van een vergunning heeft de plicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van gas aan iedere in artikel 43, eerste lid, bedoelde afnemer die daarom verzoekt. De voorwaarden zijn in ieder geval niet redelijk als zij niet in overeenstemming zijn met het bepaalde bij of krachtens artikel 52b. De artikelen 236 en 237 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn mede van toepassing op voorwaarden in overeenkomsten met afnemers die rechtspersoon zijn of handelen in de uitoefening van een beroep en bedrijf. Artikel 14, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
(…)
7. Een netbeheerder en een vergunninghouder voeren een beleid, gericht op het voorkomen van het afsluiten van een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, in het bijzonder in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar.
8. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het beëindigen van de levering van gas aan een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, alsmede over preventieve maatregelen om de afsluiting van dergelijke afnemers zoveel mogelijk te voorkomen. Deze regels houden in ieder geval in dat een afnemer niet wordt afgesloten in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar, behoudens in gevallen die in de regeling zijn aangegeven.
(…)"
In de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers (Stcrt. 2006, nr. 235, p. 8, nadien gewijzigd; hierna: de Regeling) bevatte, ten tijde van belang, onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 4
1. Een netbeheerder of een vergunninghouder beëindigt het transport van elektriciteit of gas naar of de levering van elektriciteit of gas aan een kleinverbruiker in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar evenmin wegens wanbetaling van de kleinverbruiker:
1°. indien de kleinverbruiker binnen een door de netbeheerder of de vergunninghouder vast te stellen redelijke termijn na de in artikel 5, eerste lid, bedoelde herinnering, een bewijs overlegt dat hij heeft verzocht om schuldbemiddeling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet, of om toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet, totdat op dat verzoek negatief is beslist of, indien een schuldsaneringsregeling wordt getroffen, gedurende de looptijd van die regeling,
(…)
3°. indien de kleinverbruiker binnen de in onderdeel 1° bedoelde termijn een verklaring overlegt van een arts die geen behandelend arts van de betrokkene is, die inhoudt dat de beëindiging zeer ernstige gezondheidsrisico's tot gevolg zou hebben voor de kleinverbruiker of huisgenoten van de kleinverbruiker, of
(…)
2. Een netbeheerder of een vergunninghouder past het eerste lid uitsluitend toe nadat de in de artikelen 5, 6 en, in voorkomend geval, 6a, beschreven procedure is gevolgd.
(…)
Artikel 5
1. Indien een kleinverbruiker niet binnen de gestelde termijn een vordering tot betaling van een netbeheerder of een vergunninghouder voldoet, doet de desbetreffende netbeheerder of vergunninghouder de kleinverbruiker ten minste eenmaal een schriftelijke herinnering daaromtrent toekomen.
2. De netbeheerder of de vergunninghouder:
a. wijst de kleinverbruiker bij die herinnering op de mogelijkheden voor schuldhulpverlening,
b. vermeldt bij de herinnering dat de kleinverbruiker niet wordt afgesloten indien deze kan aantonen dat hij voldoet aan de eisen van artikel 4, eerste lid, onderdelen 1°, 2°, 3° of 4°, en
c. biedt bij de herinnering aan met schriftelijke instemming van de kleinverbruiker onder vermelding van diens persoonsgegevens en de hoogte van zijn schuld, schuldbemiddeling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet in te schakelen.
Artikel 6
De netbeheerder of de vergunninghouder spant zich in om in persoonlijk contact te treden met de kleinverbruiker teneinde deze te wijzen op mogelijkheden om betalingsachterstanden te voorkomen en te beëindigen.
Artikel 6a
Indien een kleinverbruiker niet heeft gereageerd op het in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, bedoelde aanbod verstrekt de netbeheerder of de vergunning¬houder de contactgegevens van de kleinverbruiker, diens klantnummer en informatie over de hoogte van diens schuld aan een schuldbemiddelings¬instantie als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumenten¬krediet met het oog op een mogelijk aanbod tot schuld¬bemiddeling door die instantie aan de betrokken kleinverbruiker.
(…)"
De Beleidsregel factureringstermijnen energie (Stcrt. 2005, 33; hierna: de Beleidsregel) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
" Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
g. afrekenmaand: de maand die in het aansluitingenregister van de netbeheerder is aangewezen als het afrekenmoment voor de betreffende aansluiting.
Artikel 2
1. Onder de plicht op betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit onderscheidenlijk gas aan de kleinverbruiker, als bedoeld in artikel 95b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 44, eerste lid, van de Gaswet wordt onder meer verstaan het verzenden binnen een redelijke termijn van een juiste en volledige (eind)afrekening aan de kleinverbruiker:
(…)
b. nadat de overstap van de kleinverbruiker naar een andere leverancier is geëffectueerd;
c. na de afrekenmaand.
2. Tot de verplichting een overzicht te verzenden aan afnemers waarin de kosten in verband met de aansluiting overzichtelijk en begrijpelijk zijn gespecificeerd, als bedoeld in artikel 19c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 35c van de Gaswet, wordt onder meer verstaan het verzenden binnen een redelijke termijn van een juist en volledig kostenoverzicht aan de afnemer:
(…)
b. na de afrekenmaand.
Artikel 3
De redelijke termijn als bedoeld in artikel 2 bedraagt voor leveranciers en netbeheerders ten hoogste acht weken. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 11 april 2007 is de elektriciteits- en gastoevoer van appellant door Stedin afgesloten.
- Bij e-mail van 20 april 2007 heeft Stedin appellant bericht alleen tot heraansluiting over te gaan wanneer appellant een bedrag van € 967,38 heeft betaald, mits een leveranciersswitch zal plaatsvinden.
- Op 23 april 2007 heeft appellant aan Stedin bericht dat onder protest een betaling is gedaan van € 676,58 en heeft hij Stedin gesommeerd tot heraansluiting over te gaan.
- Bij e-mail van 25 april 2007 heeft Stedin appellant bericht dat appellant nog € 290,80 diende te voldoen, voordat weer kon worden aangesloten en Oxxio de levering kon overnemen.
- Op 27 april 2007 is appellant heraangesloten.
- Op 21 december 2007 heeft appellant bij verweerder een klacht als bedoeld in artikel 51 van de Wet en artikel 19 Gaswet ingediend.
- Appellant is op 19 juni 2008 over zijn klacht gehoord.
- Bij besluit van 19 september 2008 heeft verweerder de klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
- Hiertegen heeft appellant bij brief van 27 oktober 2008 bezwaar gemaakt.
- Op 15 januari 2009 is appellant op zijn bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Hiertoe is, voor zover voor de beoordeling van het beroep van belang en samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Stedin heeft aan haar verplichtingen op grond van de artikelen 5 en 6 van de Regeling voldaan. Aangezien de afsluiting niet heeft plaatsgevonden in de winterperiode is artikel 4, eerste lid, onder 3º, van de Regeling niet van toepassing. Ook als deze bepaling wel van toepassing zou zijn, is echter niet aan de voorwaarden daarvan voldaan. De door appellant overgelegde stukken bevatten geen verklaring van een arts die dateert van vóór de datum van afsluiting. De enkele verklaring van een getuige is ontoereikend voor de conclusie dat appellant tijdig een toereikende doktersverklaring aan Stedin heeft overgelegd.
Uit het enkele feit dat een netbeheerder aan al zijn verplichtingen op grond van de Regeling voldoet, volgt niet dat die netbeheerder dus een beleid voert dat is gericht op het voorkomen van afsluiting. In dit geval zijn er echter geen aanwijzingen dat Stedin gelet op zijn verplichting om een dergelijk beleid te voeren anders had moeten handelen, laat staan deze andere handelwijze onderdeel had moeten laten zijn van zijn beleid. Stedin biedt de mogelijkheid om een geschil over een vordering voor te leggen aan de geschillencommissie energie & water en om het bedrag van die vordering bij de geschillencommissie in depot te storten. De verplichting tot het voeren van beleid strekt niet zover dat voordat tot afsluiting wordt overgegaan de vordering in rechte moet vaststaan of dat toestemming moet worden gevraagd aan de afnemer. Verder heeft Stedin de vordering in de overzichten van november 2006 en de jaarnota's over 2006 en 2007 voldoende gespecificeerd.
De notitie Kernpunten incasso-, einde levering- en afsluitbeleid consumenten elektriciteit en gas (hierna: de Notitie Kernpunten) kent geen publiekrechtelijke basis in de Wet en de daarop gebaseerde regelgeving. Verweerder is derhalve niet bevoegd om op grond van artikel 51 van de Wet en artikel 19 van de Gaswet te beoordelen of het gedrag van Stedin conform die notitie is.
Het bestreden besluit lijdt niet aan een motiveringsgebrek. Allereerst kan verweerder zich in een geschilbesluit slechts uitspreken over de wijze waarop een netbeheerder zijn taken en bevoegdheden op grond van de Wet uitoefent. Hij kan daarbij wel alle relevante omstandigheden tegen elkaar afwegen, ook die welke onderdeel vormen van het civielrechtelijke geschil (zie een uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 23 september 2005, LJN: AU3611). Aan de beoordeling van het civielrechtelijke geschil zelf komt verweerder op grond van artikel 51 van de wet en artikel 19 Gaswet echter niet toe.
Voor de beoordeling van het geschil is verweerder ervan uitgegaan dat sprake is van een betalingsachterstand, aangezien alleen de hoogte daarvan en derhalve niet de betalingsachterstand zelf is betwist. Bovendien heeft appellant het bestaan van de betalingsachterstand niet gemotiveerd met stukken weerlegd, terwijl dat bestaan uit andere stukken van Stedin duidelijk blijkt.
In het kader van de beoordeling van de afsluiting zijn proportionaliteit en redelijkheid en billijkheid geen zelfstandige toetsingscriteria. De proportionaliteit is reeds verdisconteerd in de Regeling en dient ook in het licht daarvan te worden bezien. Een zelfstandige toetsing door verweerder van de vraag of Stedin op grond van het privaatrecht een opschortingsrecht heeft en of Stedin door afsluiting in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld, kent verweerder niet.
De gemachtigde van appellant heeft steeds opnieuw om een specificatie gevraagd zonder aan de hand van bankafschriften te onderbouwen dat op eerder overgelegde specificaties nota's stonden die reeds zijn betaald. Op grond van de Wet en de Gaswet of de daarop gebaseerde regelgeving rust in een dergelijk geval op de netbeheerder niet de verplichting om steeds opnieuw specificaties te overleggen.
Ook zijn er geen aanwijzingen dat geen sprake is van een niet deugdelijke klachtenprocedure van Stedin. De raadsman van appellant heeft niet de juiste procedure gevolgd voor het indienen van een klacht op grond van artikel 18 van de algemene voorwaarden van Stedin.
De stelling van appellant dat Stedin als eis voor heraansluiting heeft gesteld dat eerst de betalingsachterstand aan het meetbedrijf moest worden opgeheven is onjuist. Stedin heeft slechts als voorwaarde gesteld dat er een meetverantwoordelijke moest zijn.
Voorts is geen sprake van schending van de Beleidsregel, aangezien deze niet de verplichting kent om transportkosten te specificeren en bovendien een specificatie al is opgenomen in de jaarnota.
Verweerder kan voorts niet oordelen over de klacht van appellant dat op 24 oktober 2007 vanwege een betalingsachterstand opnieuw met afsluiting van de gas- en elektriciteitstoevoer zou zijn gedreigd, terwijl die achterstand slechts betrekking had op de waterlevering. Nu appellant er bij heraansluiting voor heeft gekozen op een andere leverancier over te gaan, worden de kosten voor netbeheer niet meer namens Stedin aan appellant gefactureerd.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Stedin voert ten onrechte geen beleid als bedoeld in artikel 95b, zevende lid, van de Wet en artikel 44, zevende lid, Gaswet dat is gericht op het voorkomen van het afsluiten van een afnemer. Indien een dergelijk beleid wel zou worden gevoerd, kan de handelwijze van Stedin in redelijkheid niet geacht worden daarmee in overeenstemming te zijn. Zo heeft Stedin ten onrechte geen gewicht toegekend aan de risico's die een afsluiting – ook in de zomerperiode – met zich brengt voor de gezondheid van appellant. Ook heeft zij niet onderzocht of zij gelet hierop diende af te zien van afsluiting van de elektriciteits¬voorziening en wellicht kon volstaan met afsluiting van alleen de gasvoorziening. Verder heeft Stedin geen persoonlijk contact gehad met appellant. Ook heeft Stedin verzuimd te onderkennen dat, nadat een eerdere afsluiting geen doorgang had gevonden, een nieuwe situatie was ontstaan en zij gelet daarop nieuwe aanmaningen had moeten versturen. Voorts heeft Stedin niet gereageerd op de verzoeken van appellant om de beweerdelijke betalings¬achterstand te specificeren en om de zaak aan te houden. Evenmin heeft Stedin, zoals zij in een brief had aangekondigd, een civiele procedure gestart.
Stedin heeft niet gehandeld in overeenstemming met de artikelen 5, 6 en 6a van de Regeling. Nadat de eerdere afsluiting niet door was gegaan, heeft Stedin appellant geen nieuwe betalingsherinnering toegezonden en evenmin persoonlijk contact gezocht met appellant. Voorts is het oordeel van verweerder dat een verklaring van een diëtist niet voldoet aan artikel 4, eerste lid, onder 3º, van de Regeling onjuist.
Het is niet aan Stedin om appellant te verwijten dat hij geen procedure is gestart bij de geschillencommissie energie & water. Nog afgezien van het feit dat appellant vrij is in zijn proceskeuze, is een gang naar deze commissie voor hem onmogelijk vanwege het vereiste van in depot storting van het betwiste bedrag. Het had veeleer op de weg van Stedin gelegen om de door haar aangekondigde procedure bij de civiele rechter te starten. Dit sluit ook beter aan bij de bedoeling van de Regeling, het niet verder laten oplopen van de betalingsachterstand, dan het nu juist doen oplopen van de betalingsachterstand door aansluitkosten in rekening te brengen. Appellant heeft de hoogte van de betalings¬achterstand betwist. Door het achterwege blijven van een deugdelijke specificatie is deze hoogte ook nog steeds niet precies vastgesteld. Hierdoor is het ook niet mogelijk om een schuldsaneringsregeling te starten.
Anders dan verweerder stelt, is de proportionaliteit van de afsluiting niet reeds verdisconteerd in de Regeling. De Regeling geeft slechts minimumvereisten, terwijl daarnaast het wettelijke vereiste van het voeren van een terughoudend afsluitbeleid nog steeds geldt. Ook is onjuist dat verweerder niet mag toetsen of Stedin een privaatrechtelijk recht tot opschorting heeft en in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. De energiewetgeving is aanvullend op de eveneens geldende civiele wetgeving. Bovendien moet dit beoordeeld worden bij de toetsing of is gehandeld overeenkomstig het beleid om afsluiting te voorkomen.
Appellant heeft bij Stedin een klacht ingediend, waarop nog steeds geen inhoudelijke reactie is gekomen. Stedin kent derhalve geen deugdelijke klachtprocedure. De stelling van verweerder dat de klacht door de raadsman is ingediend bij een ander onderdeel van Eneco dan op grond van artikel 18 van de algemene voorwaarden, waarin deze klachtenprocedure is neergelegd, is vereist, maakt dit niet anders. De klacht is allereerst door appellant zelf ingediend en niet door zijn gemachtigde, terwijl voorts de algemene voorwaarden appellant niet bekend zijn. Deze zijn hem nooit toegezonden of ter hand gesteld en zijn dus niet van toepassing.
Stedin heeft voorts in strijd gehandeld met artikel 19c van de Wet, artikel 35c Gaswet en de Beleidsregel, omdat de door haar verzonden specificaties niet overzichtelijk, begrijpelijk, juist en volledig zijn en bovendien niet tijdig zijn verstrekt. Zo blijkt uit de jaarnota niet welk bedrag appellant moet betalen of tegoed heeft, maar moet dit volgen uit een nader overzicht waaruit wel blijkt welke voorschotten wel of niet zijn voldaan. Verder is nooit een juist en volledig totaaloverzicht verstrekt door Stedin.
Verweerder heeft ten onrechte de Toelichting Voorbeeldconvenant Integrale aanpak hennepteelt niet in zijn besluitvorming betrokken. Dit levert een motiveringsgebrek op. Verder bestond geen wettelijke legitimatie voor de weigering tot heraansluiting en heeft Stedin de heraansluiting ten onrechte afhankelijk gesteld van betaling van de incassokosten en de meetkosten. De incassokosten zijn door Stedin te hoog vastgesteld en met betrekking tot de meetkosten is Stedin er ten onrechte vanuit gegaan dat appellant de metingen weer door hetzelfde meetbedrijf zou laten verrichten.
Na de afsluiting in april 2007 is ten onrechte opnieuw gedreigd met afsluiting van de gas- en elektriciteitstoevoer. De betreffende betalingsachterstand bleek uiteindelijk alleen betrekking te hebben op de waterlevering. Voor appellant was dit evenwel niet duidelijk, zodat hij hierdoor nodeloos bang is gemaakt met het vooruitzicht van (opnieuw) een afsluiting van zijn gas- en elektriciteitstoevoer. Stedin is bovendien niet bevoegd om namens het waterbedrijf mededelingen te doen over opschorting met betrekking tot de waterlevering en kabelgebruik.
5. Het standpunt van Stedin
De kern is dat appellant uiteindelijk buiten de winterperiode is afgesloten, omdat hij een betalingsachterstand had bij de netbeheerder, de leverancier en het meetbedrijf, terwijl hij de hoogte van die achterstand inhoudelijk niet had betwist. Alleen de gezondheidstoestand van appellant is ter sprake gebracht. Na de afsluiting heeft appellant de strategie gevolgd dat primair de netbeheerder werd voldaan, zodat appellant met een nieuwe leverancier bij wie hij geen schuld had verder kon. Deze strategie is doorkruist door het feit dat werd geconstateerd dat heraansluiting niet kon plaatsvinden als er niet ook een werkend meetcontract was. Vervolgens is pas later de vraag of appellant mocht worden afgesloten een eigen leven gaan leiden, waarbij appellant allerlei niet ter zake doende dingen naar voren heeft gebracht en in feite wordt geprobeerd civielrechtelijke argumenten in te brengen in een bestuursrechtelijke geschilprocedure.
Appellant moet vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Het enige belang van appellant kan zijn gelegen in de wens om vergoeding te vorderen van door de afsluiting geleden schade. Appellant heeft Stedin echter nog nooit aansprakelijk gesteld, of een schadevergoeding van haar gevorderd. Dat appellant de schade na bijna 2,5 jaar nog kan bewijzen, is niet aannemelijk.
Volgens het afsluitbeleid, dat kan worden geraadpleegd op de website van Stedin, wordt pas afgesloten als de incassoprocedure niets heeft opgeleverd. Er wordt niet afgesloten als de afnemer naar de geschillencommissie energie & water is gegaan en het betwiste bedrag in depot heeft gestort. Ook bij appellant is dit traject doorlopen.
Behalve dat verweerder inderdaad niet zomaar aan de notitie Kernpunten kan toetsen, is die notitie inmiddels vervangen door de Regeling. Met verweerder is Stedin van mening dat de Regeling niet is geschonden. Van schending van het beleid of van onterechte afsluiting is derhalve geen sprake.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht heeft vastgesteld dat Stedin bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden op grond van de Wet en de Gaswet deze wetten niet heeft geschonden en heeft voldaan aan de op grond van deze wetten geldende verplichtingen. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
6.2 Het betoog van appellant dat Stedin heeft gehandeld in strijd met de artikelen 4, 5 en 6 van de Regeling door hem op 11 april 2007 van de levering van elektriciteit en gas af te sluiten, faalt.
6.2.1 Het College onderschrijft het standpunt van verweerder dat artikel 4 van de Regeling in dit geval niet van toepassing is, reeds omdat deze bepaling betrekking heeft op de afsluiting van elektriciteit of gas in de winterperiode (van 1 oktober tot en met 1 april) en de afsluiting in dit geval buiten die periode heeft plaatsgevonden.
6.2.2 Het College ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat Stedin artikel 5 van de Regeling, waarin – kort gezegd – is bepaald dat de netbeheerder een schriftelijke betalingsherinnering dient te versturen waarin hij de kleinverbruiker tevens informeert over de mogelijke oplossingen voor zijn betalingsproblemen, heeft geschonden. Niet in geschil is dat appellant in 2006 een of meer schriftelijke betalingsherinneringen heeft ontvangen die voldoen aan de in artikel 5 van de Regeling neergelegde eisen. Het betoog van appellant dat niettemin sprake is van strijd met artikel 5 van de Regeling omdat Stedin hem in de periode van 1 oktober 2006 tot 1 april 2007 een nieuwe betalingsherinnering als bedoeld in dat artikel had moeten zenden, nadat een vóór eerstgenoemde datum dreigende afsluiting geen doorgang had gevonden, vindt geen steun in de feiten en treft reeds daarom geen doel. Uit de stukken blijkt dat het door Stedin ingeschakelde incassobureau op 11 januari 2007 – en dus in genoemde periode – een dergelijke betalingsherinnering aan appellant heeft verstuurd.
6.2.3 Evenmin bestaat een aanknopingspunt voor de conclusie dat Stedin niet heeft voldaan aan de in artikel 6 van de Regeling neergelegde inspanningsverplichting om in persoonlijk contact te treden met de kleinverbruiker. Appellant heeft gesteld dat - ook al zijn de hiervoor onder 6.2.2 genoemde brieven door hem ontvangen - dit nog niet betekent dat Stedin aan de verplichting van artikel 6 heeft voldaan, maar die stelling kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat het tegendeel het geval is. Het College ziet daarnaast geen reden voor twijfel aan de juistheid van de schriftelijke verklaring van De Knegt Communicatie & Netwerken B.V., dat één van haar monteurs voorafgaande aan de afsluiting namens Stedin bij appellante een huisbezoek heeft afgelegd en dat deze daar, toen hij appellant niet thuis aantrof, een brief heeft achtergelaten.
6.3 Ten aanzien van het betoog van appellant dat sprake is van strijd met artikel 44, zevende lid, van de Gaswet en artikel 95b, zevende lid, van de Wet, omdat Stedin geen beleid voert dat is gericht op het voorkomen van het afsluiten van kleinverbruikers, in het bijzonder in de winterperiode, althans zich niet aan dit beleid heeft gehouden, overweegt het College als volgt.
6.3.1 Ter zitting heeft Stedin toegelicht dat het beleid dat zij voert ter voorkoming van het afsluiten van kleinverbruikers eruit bestaat dat zij een incassoprocedure volgt die voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in de Regeling, waarbij per stap wordt bekeken of er nog ruimte is om maatwerk te leveren, bijvoorbeeld door met de kleinverbruiker in persoonlijk contact te treden. De toepassing van dit beleid heeft er volgens haar in dit geval toe geleid dat onder meer aan appellant betalingsherinneringen zijn verstuurd die voldoen aan de in de Regeling neergelegde eisen, dat persoonlijk contact is gezocht met appellant via een huisbezoek namens Stedin door De Knegt Communicatie & Netwerken B.V. en dat met appellant is gecorrespondeerd over de hoogte van zijn betalingsachterstand, onder meer door toezending van diverse specificaties. Verder heeft Stedin gesteld dat zij in verband met de inwerkingtreding van de Regeling het incassotraject langer heeft laten doorlopen, alvorens op 11 april 2007 tot afsluiting over te gaan. Het College is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 6.2.2 en 6.2.3 is overwogen, niet gebleken dat Stedin met deze toelichting een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Het College ziet derhalve geen grond om aan te nemen dat verweerder tot de conclusie had moeten komen dat Stedin geen beleid voert als bedoeld in de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen.
Ten aanzien van de toepassing van het beleid heeft appellant voorts aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de kennis bij Stedin van de gezondheidsklachten van appellant er niet toe diende te leiden dat geheel of gedeeltelijk van de afsluiting werd afgezien. Deze grond faalt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de stelling van Stedin onjuist is dat zij ten tijde van de afsluiting op 11 april 2007 niet beschikte over een actuele medische verklaring van een arts waaruit bleek dat afsluiting zeer ernstige gezondheidsrisico’s voor appellant tot gevolg zou hebben. Het College ziet derhalve geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft geconcludeerd dat Stedin ten aanzien van appellant niet heeft gehandeld in overeenstemming met haar eigen beleid.
6.4 Het College kan appellant niet volgen in zijn betoog dat sprake is van strijd met de Wet en de Regeling, omdat hij voor de afsluiting geen reactie heeft ontvangen op de door hem ingediende klacht. Het College merkt op dat appellant niet heeft gespecificeerd om welke bepaling(en) van de Wet en de Regeling het gaat, de ingediende klacht niet als stuk in deze procedure is overgelegd en appellant ook anderszins geen toelichting heeft gegeven op de inhoud daarvan. Derhalve is niet duidelijk waar de door appellant bedoelde strijdigheid uit bestaat.
6.5 Het College deelt voorts niet de opvatting van appellant dat Stedin heeft gehandeld in strijd met artikel 19c van de Wet, artikel 35c Gaswet en artikel 2 van de Beleidsregel, omdat zij niet tijdig aan appellant een juist en begrijpelijk overzicht heeft verstrekt van zijn kosten.
Zoals onder meer blijkt uit de toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (TK 2007-2008, 31 374, nr. 3), hebben artikel 19c van de Wet en artikel 35c Gaswet alleen betrekking op eenmalige kosten in verband met de aansluiting. Uit hetgeen appellant ter onderbouwing van vorengenoemde opvatting met betrekking tot evengenoemde wettelijke bepalingen naar voren heeft gebracht is het College niet gebleken dat appellant hierbij specifiek het oog heeft gehad op overzichten waarin dergelijke kosten aan de orde zijn. Appellant heeft de hier bedoelde opvatting derhalve niet onderbouwd met feiten, zodat hij reeds daarom daarin niet kan worden gevolgd.
Wat betreft de Beleidsregel begrijpt het College het standpunt van appellant aldus dat hem daarbij de jaarnota's die hij in maart 2006 en maart 2007 van Stedin heeft ontvangen voor ogen hebben gestaan. Het College constateert dat deze nota's, gelet op de eindstand van de meterstanden die daarop staan aangegeven, overeenkomstig artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, en artikel 3, van de Beleidsregels, zijn verzonden binnen acht weken na de afrekenmaand. Het College ziet verder in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 2 van de Beleidsregels zodanig moet worden uitgelegd dat op grond daarvan het door appellant gewenste betalingsoverzicht aan hem had moeten worden verstrekt. Het College onderschrijft voorts het oordeel van verweerder dat de transportkosten in beide jaarnota’s voldoende zijn gespecificeerd.
6.6 Ten aanzien van het betoog van appellant dat sprake is van strijd met artikel 23 van de Wet en artikel 14 van de Gaswet, omdat Stedin de heraansluiting ten onrechte heeft uitgesteld, overweegt het College als volgt.
6.6.1 Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 25 juni 2009 (AWB 07/656; LJN: BJ2637) is, behoudens in de Regeling, niet publiekrechtelijk vastgelegd onder welke omstandigheden een netbeheerder tot afsluiting mag overgaan. Gelet op de ratio van de in artikel 23 van de Wet en artikel 14 van de Gaswet neergelegde verplichtingen dient ervan te worden uitgegaan dat een netbeheerder zijn publiekrechtelijke verplichtingen heeft geschonden als hij bij afsluiting van een afnemer misbruik maakt van zijn monopoliepositie.
6.6.2 Het College ziet op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding voor het oordeel dat hier van een dergelijk misbruik sprake is. Hiertoe overweegt het College allereerst dat de op Stedin als netbeheerder ingevolge de Wet en de Gaswet rustende taken en verplichtingen, zich er in beginsel niet tegen verzetten dat zij in een geval waarin zij een afnemer heeft afgesloten omdat deze niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, het overgaan tot heraansluiting afhankelijk stelt van de ontvangst van de niet betaalde tarieven, alsmede van de incassokosten die zij heeft moeten maken om de afnemer tot betaling van die tarieven te bewegen. Het College acht de door Stedin bij appellant in rekening gebrachte incassokosten niet evident dermate hoog dat dit misbruik van monopoliepositie oplevert.
6.6.3 Evenmin is het College gebleken dat Stedin misbruik heeft gemaakt van zijn monopoliepositie door de voorwaarde te stellen dat er eerst een meetverantwoordelijke moest zijn voordat appellant kon worden heraangesloten. Zoals uit de stukken naar voren komt had de incassoprocedure die uiteindelijk tot de afsluiting op 11 april 2007 heeft geleid mede betrekking op de door Eneco MDDS aan appellant geleverde meterdiensten. Het College acht het, gelet hierop, niet onaannemelijk dat MDDS de levering van deze meterdiensten had opgeschort en in zoverre ook niet onredelijk dat Stedin heeft geconcludeerd dat er geen meetverantwoordelijke was. Het College neemt daarbij in aanmerking dat appellant zijn stelling, dat het Stedin bekend was dat appellant een nieuwe meetverantwoordelijke had, onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele mededeling in zijn brief aan Stedin van 23 april 2007 dat heraansluiting moest plaatsvinden via de nieuwe energieleverancier, onder vermelding van het klantnummer van appellant bij die leverancier, is daartoe ontoereikend.
6.6.4 Het College deelt voorts niet de opvatting van appellant dat verweerder het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd, omdat hij de Toelichting Voorbeeldconvenant Integrale aanpak hennepteelt niet in zijn besluitvorming heeft betrokken. Appellant heeft in zijn klacht op deze toelichting gewezen ter onderbouwing van zijn betoog dat Stedin artikel 23 van de Wet en artikel 14 van de Gaswet heeft geschonden. Ten aanzien van dit betoog heeft verweerder in de randnummers 40 44 van zijn besluit van 19 september 2008 gemotiveerd een oordeel gegeven. Appellant heeft in de bezwaarfase geen concrete grond tegen dit oordeel gericht, zodat verweerder ook niet was gehouden daarover in het bestreden besluit te beslissen.
6.7 Aan het betoog van appellant dat Stedin in haar brief van 24 oktober 2007 ten onrechte heeft gedreigd appellant nogmaals van de levering van elektriciteit en gas af te sluiten, kan het College niet de door appellant gewenste betekenis toekennen. Zoals blijkt uit de stukken heeft Eneco Energie Services B.V. bij deze brief aan appellant een betalingsherinnering gestuurd met betrekking tot een aantal openstaande nota’s voor de levering van water. Deze herinnering is derhalve niet door Eneco Energie Services B.V. namens Stedin geschreven en verzonden. Genoemde brief bevat eveneens een waarschuwing dat tot verbreking van de levering van niet nader genoemde producten kan worden overgegaan en dat de kosten voor het afsluiten en heraansluiten voor rekening van appellant komen. Zo deze waarschuwing al (mede) betrekking heeft op de levering van elektriciteit en gas – de betalingsherinnering ziet immers slechts op de levering van water – moet worden aangenomen dat deze waarschuwing niet namens Stedin in haar hoedanigheid van netbeheerder door Eneco Energie Services B.V. is gedaan. Vast staat immers dat appellant na de afsluiting op 11 april 2007 een andere leverancier van elektriciteit en gas heeft gekregen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat deze nieuwe leverancier en niet Eneco Energie Services of Stedin zelf de kosten van netbeheer aan appellant factureert en betaalt aan Stedin.
6.8 Gezien het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
7. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. H.O. Kerkmeester en mr. S.C. Stuldreher in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011.
w.g. C.M. Wolters w.g. O.C. Bos