6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College staat voor de beantwoording van de vraag of moet worden geoordeeld dat verweerder, in het licht van de door hem in aanmerking te nemen belangen, in het bijzonder de belangen, genoemd in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, c, d, e en f, van de Wet, de artikelen 6.2.3, 6.3.1, 6.3.2 en 6.3.2a van de Netcode (hierna: gewijzigde compensatieregeling) niet heeft kunnen vaststellen zoals hij bij het bestreden besluit heeft gedaan.
Het College stelt voorop dat voor de rechter bij de beoordeling van voorschriften als deze niet als criterium dient te gelden wat de meest gewenste inhoud daarvan zou zijn, maar of de bij de vaststelling van het voorschrift gemaakte keuzes zich verdragen met hetgeen voortvloeit uit de wet en de beginselen van behoorlijk bestuur. Met inachtneming van dit criterium kunnen de door appellante aangevoerde gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daartoe overweegt het College als volgt.
6.2 Het betoog van appellante komt in de kern hierop neer, dat verweerder bij de vaststelling van de gewijzigde compensatieregeling rekening had moeten houden met de – ten opzichte van de daarvoor geldende compensatieregeling – aanzienlijk hogere kosten die de uitvoering daarvan met zich brengt voor netbeheerders. Dit geldt volgens haar in het bijzonder in het geval dat een netbeheerder bijkomende kosten maakt in verband met een stroomonderbreking die zijn oorsprong vindt in een ander net. Dit betoog slaagt niet.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitvoering van de gewijzigde compensatieregeling tot de wettelijke taken van de netbeheerder moet worden gerekend, zodat uit het systeem van tariefregulering (artikel 40 en verder van de Wet) volgt dat de eventuele vergoeding van de daarmee gemoeide kosten plaatsvindt via de inkomsten uit de tarieven die de netbeheerder voor de uitvoering van die taken bij de afnemer in rekening mag brengen, ook in die gevallen dat de stroomonderbreking haar oorzaak vindt in een ander net. Het College neemt hierbij in aanmerking dat verweerder, zoals hij in het verweerschrift uiteen heeft gezet, de kosten voor de werkzaamheden ter uitvoering van de gewijzigde compensatieregeling aanmerkt als operationele kosten voor de transportdienst, zodat deze kosten als zodanig bij het bepalen van de efficiënte kosten van de transportdienst worden meegenomen.
Het College overweegt voorts dat het argument van appellante, dat de kosten voor de werkzaamheden ter uitvoering van de gewijzigde compensatieregeling via het systeem van tariefregulering niet volledig zullen worden vergoed, aan de orde dient te worden gesteld in het kader van besluiten over tariefregulering die binnen dat systeem worden genomen. Nu het bestreden besluit gen betrekking heeft op tariefregulering kan dit argument van appellante, ook indien het zou slagen, niet leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
6.3 Appellante heeft voorts aangevoerd dat verweerder artikel 6.2.3, onderdelen a, b, en c, van de Netcode ten onrechte heeft gewijzigd door in de tekst daarvan het woord 'doorgaans' te laten vervallen.
6.3.1 Het College constateert allereerst dat appellante en verweerder van mening verschillen over de interpretatie van artikel 6.2.3 van de Netcode, zoals de tekst daarvan ná wijziging bij het bestreden besluit is komen te luiden. Appellante meent dat uit deze tekst een resultaatsverplichting volgt voor de netbeheerder om een stroomstoring binnen de in artikel 6.2.3 van de Netcode genoemde termijnen te herstellen, terwijl verweerder van mening is dat dit niet het geval is. In zoverre doet zich, anders dan VEMW heeft betoogd, geen vergelijkbare situatie voor als in de uitspraak van het College van 2 augustus 2002 (AWB 00/640, LJN: AE6323), waarin tussen partijen geen verschil van mening bestond.
6.3.2 Het College overweegt voorts dat verweerder als motivering voor de wijziging heeft gegeven dat hij er geen misverstand over wil laten bestaan dat de in artikel 6.2.3 van de Netcode genoemde termijnen om onderbrekingen van de transportdienst te herstellen niet vrijblijvend zijn en dus bepalen in welke gevallen paragraaf 6.3 over de toekenning van compensatievergoedingen van toepassing is. Het College ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om op basis van deze motivering het woord doorgaans uit artikel 6.2.3 van de Netcode te schrappen.
Met betrekking tot de door appellante uitgesproken vrees dat door het schrappen van dit woord de suggestie wordt gewekt dat de in artikel 6.2.3 neergelegde verplichting tot herstel binnen de daarin genoemde termijnen een resultaatsverplichting is, overweegt het College dat verweerder – zoals door hem ook ter zitting is toegelicht – deze bepaling zo leest dat hij deze verplichting als een inspanningsverplichting en niet als een resultaatsverplichting beschouwt. Het College volgt deze lezing, die strookt met het niet honoreren door verweerder van het verzoek van VEMW om de derde alinea van deze bepaling, waarin is geregeld dat het gevolg van het niet voldoen aan die verplichting is dat paragraaf 3.6 van toepassing is, te schrappen.
6.4 Gezien het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.