ECLI:NL:CBB:2010:BO6406

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/579
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake GLB-inkomenssteun en bedrijfstoeslag

In deze zaak gaat het om een beroep van Maatschap A en B tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, betreffende de vaststelling van de bedrijfstoeslag over 2008 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De Minister had bij besluit van 5 december 2008 de bedrijfstoeslag vastgesteld op basis van een geconstateerde oppervlakte van perceel 11 van 1.14 ha, terwijl appellante een oppervlakte van 1.60 ha had opgegeven. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd door de Minister ongegrond verklaard op 17 maart 2009. Hierop volgde een beroepsprocedure, waarbij appellante op 23 april 2009 beroep instelde en op 28 september 2010 haar beroep nader motiveerde.

De kern van het geschil betreft de vraag of de Minister appellante terecht de gelegenheid heeft onthouden om haar verzamelaanvraag te wijzigen met een aanvullende aanvraag voor de percelen 12, 16, 17 en 18. Appellante stelde dat de oppervlakte van perceel 11 door een bomenrij aan de zuidgrens niet correct kon worden beoordeeld vanuit de lucht, en dat een fysieke veldinspectie noodzakelijk was. De Minister daarentegen baseerde zijn berekening op een luchtfoto en de bedrijfskaart, en betwistte dat er sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de verzamelaanvraag van appellante geen kennelijke fout bevatte en dat de aanvraagtermijn voor de bedrijfstoeslag was overschreden. Hierdoor was de Minister gerechtigd om de mogelijkheid tot wijziging van de aanvraag te onthouden. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en het College zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/579 24 november 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 5 december 2008 stelde verweerder op grond van de Regeling-GLB inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) de bedrijfstoeslag over 2008 voor appellante vast met als geconstateerde oppervlakte van het elfde perceel 1.14 ha in plaats van de door appellant opgegeven 1.60 ha en daarbij buiten aanmerking latend de door appellante niet voor uitbetaling van gewone toeslagrechten aangekruiste percelen 12, 16, 17, 18 en 19. Appellante maakte bezwaar tegen dat besluit.
Bij besluit van 17 maart 2009 verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond. Tegen dit besluit stelde appellante op 23 april 2009 beroep in. Op 28 september 2010 motiveerde appellante het beroep nader.
Verweerder voerde verweer.
De zitting vond plaats op 13 oktober 2009, waar voor appellante verschenen haar vennoot A, bijgestaan door D en mr. Van Leeuwen verweerder vertegenwoordigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1.1 Tussen partijen is in geschil het voor de bedrijfstoeslag in aanmerking te nemen beteelde oppervlak van perceel nummer 11 en de vraag of verweerder terecht appellante de gelegenheid onthoudt om haar verzamelaanvraag te wijzigen met een aanvullende aanvraag voor de percelen 12, 16, 17 en 18.
2.1.2 Volgens appellante heeft perceel 11 een beteeld oppervlak van 1.60 ha. Die oppervlakte wordt aan de zuidgrens overschaduwd door een bomenrij, zodat het vanuit de lucht onmogelijk is om de juiste teeltgrens te beoordelen. Om die reden was een fysieke veldinspectie nodig. Dat appellante niet al haar percelen in de verzamelaanvraag aankruiste vormt een kennelijke fout. Daarom had verweerder haar de gelegenheid moeten bieden om deze fout in de aanvraag te herstellen.
2.1.3 Verweerder berekent het beteelde oppervlak van perceel 11 aan de hand van een in 2008 gemaakte luchtfoto, waarbij hij de zuidgrens aanhoudt zoals deze in de bij de verzamelaanvraag behorende bedrijfskaart is ingetekend. Verweerder bestrijdt dat sprake is van een voor hem kenbare fout in de verzamelaanvraag, want de aanvraag is niet onlogisch of tegenstrijdig ingevuld.
3.1 Het College gaat uit van de volgende feiten.
3.2 Op 14 mei 2008 diende appellante een verzamelaanvraag in. Op het bij de aanvraag behorende overzicht staan 19 percelen en voor de percelen 1 tot en met 11, en 13 tot en met 15 is, door het aankruisen van het desbetreffende keuzehokje, uitbetaling gevraagd van (gewone) toeslagrechten. De keuzehokjes achter de percelen 12, 16, 17, 18 en 19 liet appellante leeg.
3.3 Bij de verzamelaanvraag behoort een bedrijfskaart waarop de teeltgrens aan de zuidzijde van perceel 11 door verweerder is aangegeven. Die grens liet appellante op de kaart ongewijzigd. Ter zitting lichtte verweerder aan de hand van een luchtfoto toe dat zijn berekening van de oppervlakte van perceel 11 uitgaat van die zuidgrens. Het College zag op de luchtfoto aan de zuidzijde van perceel 11 een bosperceel. De door verweerder gebruikte zuidgrens doorkruist de door de laatste bomenrij veroorzaakte slagschaduw.
4.1 Het College overweegt het volgende.
4.2.1 Artikel 19 van Verordening (EG) 2004/796 biedt de mogelijkheid tot de correctie van de aanvraag om bedrijfstoeslag in het geval van een kennelijke fout die door verweerder wordt erkend. Het College heeft in zijn eerdere jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 30 juni 2010, LJN BN0995) vastgelegd, dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen sprake is als verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
4.2.2 Anders dan appellante, is het College van oordeel dat haar verzamelaanvraag geen kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) 2004/796 bevat. Appellante heeft met haar opgave circa 78% van de toeslagrechten benut. Van de totaalwaarde van de toeslagrechten (€ 24.582,69 zonder modulatiekorting) heeft appellante namelijk 19.173,90 euro benut. Daarmee is het verschil tussen hetgeen appellante heeft aangevraagd en dat wat zij maximaal kon aanvragen niet zodanig groot dat dit verweerder bij een summier onderzoek van de aanvraag direct in het oog moest springen. Hierbij kom dat het voor de uitbetaling van de toeslagrechten van appellante niet nodig was om alle percelen op te geven.
4.2.3 De aanvraagtermijn voor de bedrijfstoeslag was op 5 december 2008 ruimschoots overschreden. Zodoende onthield verweerder appellante terecht de mogelijkheid om nadien haar aanvraag te wijzigen. Deze beroepsgrond faalt.
4.3.1 Volgens artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EG) 2004/796 moet de verzamelaanvraag de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen en de ligging ervan bevatten. Het derde lid van dit artikel schrijft voor dat ten behoeve van de identificatie van alle percelen landbouwgrond de aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding maken van de oppervlakte per referentieperceel die maximaal voor steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in aanmerking komt. Verder geeft het aan de landbouwer verstrekte grafische materiaal (de bedrijfskaart) de grenzen en de unieke identificatie van de referentiepercelen weer. De landbouwer moet daarop de ligging van elk perceel landbouwgrond aangeven. Op grond van het vierde lid van artikel 12 van Verordening (EG) 2004/796 corrigeert de landbouwer bij de indiening van het aanvraagformulier de bedrijfskaart als de opgenomen gegevens onjuist zijn. Indien de correctie betrekking heeft op de oppervlakte van het referentieperceel, vermeldt de landbouwer de oppervlakte van elk betrokken perceel landbouwgrond volgens de bijgestelde gegevens en geeft hij zo nodig de nieuwe grenzen van het referentieperceel aan.
4.3.2 Nu appellante de op de bedrijfskaart ingetekende zuidgrens van perceel 11 ongewijzigd liet en die ingetekende grens de door de aangrenzende bomenrij veroorzaakte slagschaduw doorkruist, bewijst die zuidgrens naar het oordeel van het College de begrenzing van de teelt, behoudens door appellante bijgebracht tegenbewijs. Zij heeft dat bewijs niet geleverd of aangeboden.
4.4 Het beroep is daarom ongegrond.
4.5 Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mrs. R.C. Stam, S.C. Stuldreher en H.C. Cusell in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010.
w.g. R.C. Stam w.g. E. van Kerkhoven