6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College oordeelt allereerst over de stelling van verweerder en GTS dat het op 19 maart 2009 door EnergieNed ingestelde beroep tegen het niet (tijdig) vaststellen van een methodebesluit voor de periode 2006-2008 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat dit beroep onredelijk laat is ingediend.
Het College stelt vast dat verweerder in de methodebesluiten van 16 december 2008 definitief te kennen heeft gegeven geen mogelijkheid meer te zien om de jaren 2006-2008 te reguleren, reden waarom een methode van regulering is vastgesteld die per 1 januari 2009 ingaat. Dit betekent dat deze methodebesluiten niet alleen de besluiten behelzen tot regulering van de periode 2009-2012, maar tevens de schriftelijke weigering als bedoeld in artikel 6:2, onder a, Awb om een besluit te nemen voor de jaren 2006-2008.
Aangezien EnergieNed zich reeds in haar beroepschrift van 26 januari 2009 op het standpunt heeft gesteld dat verweerder wettelijk verplicht is alsnog een methodebesluit voor de jaren 2006-2008 vast te stellen, dient dit beroepschrift mede te worden aangemerkt als een tijdig ingesteld beroep tegen de schriftelijke weigering van verweerder om voor de jaren 2006-2008 alsnog een methodebesluit te nemen. Het College ziet hierin aanleiding het beroepschrift van 19 maart 2009 als een aanvullend beroep tegen deze schriftelijke weigering aan te merken.
6.2 EnergieNed en VEMW hebben onder meer aangevoerd dat de Minister met de Beleidsregel zijn in artikel 5d van de Mededingingswet vastgelegde bevoegdheid heeft overschreden en dat verweerder de methodebesluiten van 16 december 2008 ten onrechte op de Beleidsregel heeft gebaseerd.
Het College stelt dienaangaande voorop dat uit artikel 8:2, aanhef en onder a, Awb volgt dat tegen een beleidsregel als zodanig geen beroep mogelijk is, maar de rechtmatigheid van een beleidsregel bij wege van exceptieve toetsing aan de orde kan worden gesteld.
6.2.1 Ingevolge artikel 5d van de Mededingingswet is de Minister bevoegd beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de uitoefening van de aan verweerder toegekende bevoegdheden, waartoe ook de in artikel 82, tweede en vierde lid, van de Gaswet neergelegde bevoegdheid tot het vaststellen van methodebesluiten en x-factorbesluiten voor de netbeheerder van het landelijk transportgasnet behoort.
6.2.2 Het College stelt vast dat artikel 5d van de Mededingingswet in 2005 bij de wijziging van deze wet in verband met het omvormen van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot een zelfstandig bestuursorgaan in werking is getreden. De toegekende status van zelfstandig bestuursorgaan heeft tot gevolg dat verweerder niet meer hiërarchisch ondergeschikt is aan de Minister. In de memorie van toelichting bij voormelde wetswijziging (TK 2000-2001, 27639, nr. 3, pp. 2-4) is in dit verband onder meer opgemerkt dat deze status met zich brengt dat de Minister niet meer de mogelijkheid heeft om in individuele gevallen aanwijzingen te geven en wordt gewezen op het belang van onafhankelijke oordeelsvorming op basis van specifieke deskundigheid. Voorts is gesteld dat de onafhankelijke oordeelsvorming van degene die deze wet toepast niet in geding mag komen en dat politieke beïnvloeding dient te worden voorkomen.
6.2.3 In de Beleidsregel heeft de Minister de GAW van het landelijk gastransportnet vastgesteld op
€ 6.376.000.000,-- op 1 januari 2005, vermeerderd met de waarde van de investeringen die in gebruik zijn genomen in de periode tussen 1 januari 2005 en de datum van inwerkingtreding van de Beleidsregel. Tevens heeft de Minister in de Beleidsregel de afschrijvingstermijnen en de kapitaalkostenvergoedingen vastgelegd.
6.2.4 Het College stelt vast dat deze parameters, zoals ook blijkt uit de in paragraaf 2.2 weergegeven brief van 23 juni 2008 van de Minister aan verweerder, berusten op een politieke afweging teneinde financiële ruimte te scheppen voor investeringen van GTS in het belang van de voorzieningszekerheid en ter realisering van de zogenoemde gasrotonde. Het College is van oordeel dat de Minister met de vastlegging van de concrete parameters van de kapitaallasten van GTS, inbreuk heeft gemaakt op de zelfstandige en onafhankelijke oordeelsvorming die verweerder – als het aangewezen zelfstandig bestuursorgaan met de vereiste specifieke deskundigheid – ingevolge artikel 82, tweede en vierde lid, van de Gaswet bij de vaststelling van het methodebesluit en de doelmatigheidskorting voor GTS toekomt. De vastlegging van bedoelde parameters behelst in wezen het geven van aanwijzingen aan verweerder met betrekking tot een beslissing in een individueel geval, hetgeen de wetgever blijkens de in paragraaf 2.1 weergegeven parlementaire geschiedenis van artikel 5d van de Mededingingswet nu juist heeft willen voorkomen.
Dat de Beleidsregel geen betrekking heeft op de operationele kosten en de rekenvolumina, deze operationele kosten en rekenvolumina door verweerder nog moeten worden vastgesteld, en het niet de Minister maar verweerder is die uiteindelijk de methodebesluiten en de tariefbesluiten neemt, zoals verweerder en GTS hebben aangevoerd, leidt het College niet tot een ander oordeel. Zoals ook uit verweerders brief van 4 juni 2008 aan de Minister blijkt, is de belangrijkste kostenpost van GTS haar netwerk en is de wijze waarop het netwerk wordt gewaardeerd direct bepalend voor de hoogte van de tarieven van GTS. De Minister heeft aldus met de vastlegging van de concrete parameters voor de kapitaallasten de uiteindelijke tarieven van GTS in de reguleringsperiode 2009-2012 in belangrijke mate bepaald.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat de in de parlementaire geschiedenis genoemde voorbeelden van situaties waarin de Minister van de in artikel 5d van de Mededingingswet neergelegde bevoegdheid gebruik zou kunnen maken, als niet uitputtend dienen te worden beschouwd. Dit laat echter onverlet dat, zoals reeds is overwogen, uit de parlementaire geschiedenis volgt dat deze bepaling geen grondslag biedt voor een Beleidsregel als de onderhavige.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de inhoudelijke bezwaren van appellanten zich richten tegen de in de Beleidsregel vastgestelde omvang van de GAW en niet tegen de afschrijvingstermijnen en de kapitaalkostenvergoedingen. Dit betekent echter niet dat appellanten hiermee erkennen dat de Minister tot het uitvaardigen van de Beleidsregel bevoegd was.
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de Beleidsregel in strijd is met artikel 5d van de Mededingingswet in verbinding met artikel 82, tweede en vierde lid, van de Gaswet.
6.2.5 Nu vast staat dat verweerder bij de vaststelling van de methodebesluiten van 16 december 2008 onverkort toepassing heeft gegeven aan de onrechtmatige Beleidsregel, terwijl voorts uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verweerder bij een zelfstandige en onafhankelijke uitoefening van zijn bevoegdheid in elk geval deels tot andere dan in de Beleidsregel vastgestelde parameters zou zijn gekomen, zijn ook de methodebesluiten onrechtmatig.
EnergieNed en VEMW hebben zich voor hun standpunt dat de Beleidsregel in strijd moet worden geacht met het recht ook op andere bepalingen beroepen dan artikel 5d van de Mededingingswet. Het beroep op die bepalingen kan, gelet op het voorgaande, echter onbesproken blijven.
Het College laat, gelet op het voorgaande, eveneens onbesproken het standpunt van GTS dat de GAW door de Minister niet te hoog is vastgesteld en dat de GAW zoals die eerder door verweerder was vastgesteld, gebreken vertoonde. Een inhoudelijk oordeel van het College over de hoogte van de GAW is pas aan de orde, nadat deze door verweerder is vastgesteld en die vaststelling bij het College in rechte wordt aangevochten.
6.3 Het College oordeelt vervolgens over de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd de jaren 2006-2008 alsnog te reguleren.
6.3.1 Het College stelt het volgende voorop.
Bij de in paragraaf 2.2 genoemde uitspraak van 30 november 2006 heeft het College het methodebesluit van 30 augustus 2005 voor de reguleringsperiode 2006-2009 en het daarop gebaseerde x-factorbesluit van 7 september 2005 vernietigd. Dit brengt mee dat in de tarieven voor 2006 een doelmatigheidskorting was verwerkt op grond van een onrechtmatig methodebesluit en x-factorbesluit. In de tarieven voor de jaren 2007 en 2008, die ingevolge artikel 82, achtste lid, van de Gaswet overeenkwamen met de tarieven voor het jaar 2006, was in het geheel geen doelmatigheidskorting verwerkt.
6.3.2 Verweerder en GTS hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet verplicht was na de vernietiging van het methodebesluit van 30 augustus 2005 een nieuw besluit te nemen.
Het College deelt dit standpunt niet en overweegt hiertoe als volgt.
Ingevolge artikel 82, tweede en vierde lid, van de Gaswet rust op verweerder de wettelijke verplichting om telkens voor een periode van ten minste drie jaar en ten hoogste vijf jaar een methodebesluit en een doelmatigheidskorting vast te stellen. Het wettelijk systeem gaat aldus uit van een continue regulering ter bevordering van de doelmatigheid, waarbij voor elk jaar een doelmatigheidskorting wordt vastgesteld. Dit brengt mee dat, indien een methodebesluit wordt vernietigd en verweerder nalaat een nieuw methodebesluit te nemen, dit systeem van continue regulering wordt doorbroken. In de thans bestreden methodebesluiten heeft verweerder alleen het jaar 2009 opnieuw gereguleerd en heeft hij geweigerd de jaren 2006-2008 te reguleren. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 82, tweede en vierde lid, van de Gaswet.
Dat in de uitspraak van het College van 30 november 2006 niet uitdrukkelijk is bepaald dat verweerder een nieuw methodebesluit moest vaststellen, betekent niet dat verweerder niet gehouden was een nieuw besluit te nemen teneinde te voldoen aan voornoemde wettelijke verplichting.
De opvatting dat het met terugwerkende kracht vaststellen van een nieuw methodebesluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en leidt tot onaanvaardbare regulatoire onzekerheid en er daarom geen verplichting tot het vaststellen van een nieuw methodebesluit kan zijn, zoals GTS heeft aangevoerd, deelt het College niet. Weliswaar is er voor GTS in dit geval onzekerheid, omdat zij niet (precies) weet hoeveel de opnieuw vast te stellen doelmatigheidskorting zal afwijken van de in het vernietigde x-factorbesluit opgelegde doelmatigheidskorting, maar dat is inherent aan het systeem van regulering en de mogelijkheid hiertegen in rechte op te komen. Bovendien staat de onbekendheid met de (precieze) omvang van de doelmatigheidskorting er niet aan in de weg dat GTS een zo efficiënt mogelijke bedrijfsvoering nastreeft.
De Beleidsregel kan ten slotte, nog afgezien van de onrechtmatigheid ervan, evenmin afdoen aan de wettelijke verplichting van artikel 82, tweede en vierde lid, van de Gaswet.
6.3.3 Voor zover verweerder en GTS stellen dat het alsnog reguleren van de jaren 2006-2008 geen zin heeft, omdat de vast te stellen doelmatigheidskortingen toch niet meer kunnen worden verrekend, deelt het College dit standpunt niet.
Op zich is het juist dat de tarieven die in 2006-2008 in rekening zijn gebracht en betaald, als een gegeven moeten worden beschouwd. Dit laat echter onverlet dat het verschil tussen de in de jaren 2006-2008 gehanteerde tarieven en de tarieven die eigenlijk hadden moeten gelden op basis van een rechtmatige doelmatigheidskorting, kan worden verrekend met toekomstige tarieven. Anders dan verweerder en GTS is het College van oordeel dat er wel een wettelijke bevoegdheid bestaat om de in deze jaren gehanteerde tarieven na te calculeren. Artikel 82, vijfde lid, van de Gaswet verklaart artikel 81c, tweede lid, van de Gaswet voor de tarieven van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 81c, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gaswet kan verweerder de tarieven die zullen gelden in het jaar t corrigeren, indien de tarieven die golden in het jaar of de jaren voorafgaand aan het jaar t zijn vastgesteld met inachtneming van onjuiste of onvolledige gegevens en verweerder, indien hij de beschikking had over juiste en volledige gegevens, tarieven zou hebben vastgesteld die in aanmerkelijke mate zouden afwijken van de vastgestelde tarieven. Deze bepaling kan ook hier worden toegepast, nu de tarieven voor de jaren 2006 zijn vastgesteld op grond van een onjuiste doelmatigheidskorting en de tarieven voor de jaren 2007 en 2008 zijn vastgesteld zonder hierbij een doelmatigheidskorting te betrekken.
Het College overweegt in dit verband voorts dat verweerder in de methodebesluiten van 16 december 2008 ook zelf het voornemen heeft geuit om het verschil tussen de tarieven die per 1 januari 2009 door GTS worden gehanteerd en de tarieven die op basis van de onderhavige methodebesluiten en vast te stellen x-factorbesluit eigenlijk hadden moeten worden vastgesteld, te verrekenen, teneinde mogelijk te maken dat de regulering daadwerkelijk effect sorteert per 1 januari 2009. Het College vermag, anders dan verweerder heeft gesteld, niet in te zien dat een zodanige verrekening niet mogelijk is voor jaren uit een voorgaande reguleringsperiode. Artikel 81c, tweede lid, van de Gaswet biedt geen aanknopingspunt voor het door verweerder gemaakte onderscheid.
Het College overweegt voorts dat nu verweerder bevoegd is om de voor de jaren 2006-2008 gehanteerde tarieven na te calculeren en de verschillen te verrekenen, hij in het onderhavige geval, gelet op het systeem van continue regulering ter bevordering van de doelmatigheid, in beginsel ook gehouden is tot verrekening. Dit neemt echter niet weg dat verweerder ter zake de nodige beoordelingsruimte toekomt. Zo kan verweerder besluiten het te verrekenen bedrag te spreiden over een aantal jaren. Verweerder kan zelfs in uitzonderlijke omstandigheden geheel of gedeeltelijk van verrekening afzien, indien anders onaanvaardbare risico's voor de bedrijfsvoering van GTS en de leveringszekerheid van gas zouden ontstaan.
6.3.4 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de schriftelijke weigering van verweerder om de jaren 2006-2008 alsnog te reguleren, in strijd is met artikel 82, tweede en vierde lid, van de Gaswet.
6.4 VEMW heeft aangevoerd dat het methodebesluit Transport onrechtmatig is, omdat dit besluit niet voorziet in de regulering van de aansluittarieven die door GTS in rekening worden gebracht.
Verweerder heeft in bijlage D van het methodebesluit Transport ('Reactie op zienswijzen van belanghebbenden') uiteengezet dat (-) pas bij besluit van 9 september 2008 is vastgesteld dat regulering van aansluittarieven noodzakelijk is, (-) de zienswijzetermijn toen al was verstreken, (-) de regulering op dit punt vraagt om een uitgebreide analyse en afstemming van de markt, (-) niet langer kon worden gewacht met de vaststelling van het methodebesluit en (-) de methode van regulering, voor zover nodig en mogelijk, gedurende de komende reguleringsperiode zal worden aangepast.
Het College is van oordeel dat, gelet op deze omstandigheden, voldoende aannemelijk is gemaakt dat de regulering van de aansluittarieven ten tijde van het methodebesluit Transport nog niet mogelijk was. De stelling van VEMW faalt derhalve.
6.5 Het College komt tot de slotsom dat de beroepen gegrond moeten worden verklaard. De bestreden methodebesluiten van 16 december 2008 moeten worden vernietigd, omdat deze mede zijn gebaseerd op een onrechtmatige beleidsregel. Voorts heeft verweerder in strijd met artikel 82, tweede en vierde lid, van de Gaswet geweigerd de jaren 2006-2008 alsnog te reguleren. Verweerder zal dientengevolge voor de periode vanaf 1 januari 2006 een nieuwe methode van regulering voor GTS moeten vaststellen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6.6 Het College acht ten slotte termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals ten tijde van belang, worden deze kosten vastgesteld op € 1.288,-- per appellante (1 punt ter waarde van € 322,-- voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak).